|
Multatuli: de
Max Havelaar
Dat
boek is meer dan een boek - het is een mensch

Ik ben makelaar in
koffie, en woon op de Lauriergracht No. 37
Deze eerste zin uit de Max Havelaar is overbekend.
Het 'ik' waarmee het boek begint zegt ook iets over het egoïsme
dat in het boek aan de kaak wordt gesteld,
je begint nooit met
'ik', maar in dit boek heeft dat ook een betekenis.
Als ik in
myn vak, ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht
No 37
aan een principaal,
een principaal is iemand die koffi verkoopt,
een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden
voorkwam,
die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hy terstond
Busselinck & Waterman nemen.
Dat zyn ook makelaars in koffi, doch hun adres behoeft ge niet
te weten.
Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schryf, of andere valsche
opgaven doe.
Ik heb dan ook altyd opgemerkt dat menschen die zich met zoo-iets
inlaten, gewoonlyk slecht wegkomen.
Ik ben drie en veertig jaren oud, bezoek sedert twintig jaren
de beurs, en kan dus voor den dag treden,
als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen
zien vallen! En gewoonlyk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam
het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting
die aan de meesten gegeven was in hun jeugd.
Lauriergracht 37
Multatuli laat de makelaar in koffie, Last & Co, wonen op Lauriergracht 37.
Dat heeft hij bewust gedaan, volgens conservator Jos van Waterschoot van het Multatuli-museum aan de Korsjespoortsteeg.
"Omdat het huisnummer toen niet bestond. Na nummer 35 was er een soort steegje dat naar de ingang van een klooster leidde.
Het gebouw naast het klooster had nummer 39. Nummer 37 kon dus worden gebruikt als gefingeerd adres, zonder dat iemand zich er beledigd over hoefde te voelen."
Ondanks dit alles komen de toeristen wel van het Museum naar de Lauriergracht wandelen.
Geen koffie te vinden, zelfs geen café of coffeeshop.
Het
boek is hertaald
Dat deed Gijsbert van Es en dan lees je dit:
Amsterdam, omstreeks 1870. Batavus Droogstoppel, een handelaar
in koffie, kondigt aan een boek te schrijven.
Droogstoppel moppert
en klaagt. Hij zegt van de waarheid en niets dan de waarheid te
houden.
Daarover zeurt hij maar door [en maakt zich belachelijk.
Op deze wijze vat de hertaler het hoofdstuk samen en geeft hij
eigenlijk zijn oordeel over Droogstoppel.
Max
Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij
Het begint als geschrift van een Amsterdamse
koffiehandelaar, Batavus Droogstoppel, toonbeeld van huichelachtige
kerksheid, kleinburgerlijke geborneerdheid en onbeschaamd winstbejag,
voorstander van de protestantse zending, zoals deze door dominee
Wawelaar in retorische preken wordt aangeprezen.
Doordat Droogstoppel een jonge Duitser in dienst en in huis neemt,
en van een mislukte jeugdvriend,
door hem Sjaalman genoemd, een pak
belangrijke Indische papieren ontvangt, kan de koffiehandelaar
zijn boek grotendeels laten schrijven door of via die jongeman.
Van het Indische verhaal is Max Havelaar als nieuwbenoemde assistent-resident
van Lebak de hoofdpersoon.
Multatuli neemt ten slotte zelf het woord in een peroratie gericht
tot koning Willem III, keizer van Insulinde.
Door bemiddeling van Jacob van Lennep, werd het werk in
mei 1860 gepubliceerd.
Dit boek is een inleiding ...
Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het
nodig zal wezen ...
God geve dat het niet nodig zij!
Nee, 't zal niet nodig zijn!
Want aan U draag ik mijn boek op, Willem
de Derde, Koning, Groothertog, Prins, meer dan
Prins, Groothertog en Koning en Keizer van 't prachtig rijk van
Insulinde dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel
van smaragd ...
Aan U durf ik met vertrouwen vragen of 't Uw keizerlijke wil is:
Dat Havelaar wordt bespat met de modder van Slijmeringen en Droogstoppels?
En dat daarginds meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld
en uitgezogen in uw naam.
Op 17 februari 2020 staat koning Willem-Alexander in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
een gedenksteen aan dit alles te onthullen.
Eduard
Douwes Dekker [1820-1887]
Multatuli is zijn pseudoniem

Multatuli museum
Hij werd geboren op 2 maart 1820 in de Korsjespoortsteeg
20, waar nu een museum is
Hij stierf op 19 februari 1887 in Nieder-Ingelheim.
Zijn vader was kapitein der koopvaardij. Hij werd opgevoed door
zijn moeder en de drie oudere kinderen. Eigenlijk moest hij, net
als zijn broer, doopsgezind predikant worden. Hij ging naar het
gymnasium; kwam daarna als jongmaatje in een textielzaak, en werd
in 1838 door zijn vader meegenomen naar Nederlands-Indië.
Aanvankelijk werkzaam bij de Rekenkamer te Batavia,
vroeg hij in juni 1842, overplaatsing naar een meer `werkdadige
werkkring' op Sumatra.
Was vanaf 1842 ambtenaar te Natal.
Zijn onafhankelijk gedrag bracht
hem in conflict met zijn chefs, vooral met generaal
Michiels in Padang.
Die plaatste hem over, schorste
hem op doorreis, en interneerde hem wederrechtelijk in Padang
op verdenking van valsheid in geschrifte.
Dekker verdedigde zich groots, en met recht; de zaak kwam grotendeels
neer op een foutieve boeking,
waarbij Dekker zichzelf voor enige duizenden guldens had benadeeld.
Het romantische toneelstuk De Eerloze
stamt uit deze periode.
Na een beroep op de gouverneur-generaal mocht Dekker naar Batavia
vertrekken, en daar begon hij een nieuwe loopbaan.
Hij trouwde met baronesse
Everdina Huberta
van Wijnbergen, en werkte hij in Poerworedjo
op Java,
daarna als residentie-secretaris in Menado op Celebes en ten slotte
als assistent-resident op Ambon.
Omdat hij zich als ambtenaar voortdurend verzette tegen de uitbuiting
van het volk, werd hij ontslagen.
Over zijn ervaringen in Indië schreef hij in een paar weken
tijd de Max Havelaar.
Anecdotes
Dat
Eduard al jong begaan was met recht en onrecht is af te lezen
aan onderstaande anekdotes
Zondebok
Toen Eduard naar de lagere school ging vroegen zijn ouders de
onderwijzers om toegefelijkheid omdat hij, volgens hen, moeilijk
kon leren. Iedereen denkt dat geniale mensen vanaf hun prille
jeugd al uitblinken. Voor succes in de school is nodig, behalve
zekere karaktereigenschappen, een koel verstand, le bon sens
naturel, waarover Eduard als kind maar periodiek te beschikken
had, verhinderd door allerlei fantasieën.
Volgens eigen verklaring was hij thuis onvolgzaam en lastig, door
vele berispingen verhard, en gewend te worden gebruikt als zondebok.
Toen hij een keer van school thuis kwam zei het dienstmeisje,
toen ze de deur open deed, angstig: "zeg ja, zeg ja".
Eduard begreep meteen dat hij voor iets aansprakelijk gesteld
werd dat de meid gedaan had.
Ondervraagd zijnde nam hij ridderlijk een berisping voor een gebroken
ruit op zich.
Ridderlijkheid
Als knaap wandelde Eduard een keer met zijn broertje Willem op
de Hoge sluis in Amsterdam.
Voor hen uit liepen twee joodse kinderen, een jongetje en een
meisje.
Het waaide hard en het mutsje van het jongetje waaide af en rolde
de Amstel in. Het meisje huilde omdat ze bang was een berisping
te krijgen als haar broertje zonder fluwelen muts thuis kwam.
Ze vroegen een man, die met een bootje onder de brug voer, het
mutsje te pakken, maar die deed het niet. Wie houdt zich ook op
om het mutsje van een Jodenkind; wie let er op het geschrei van
een Jodenmeisje? "Daar is een jongeheer naar beneden geklommen
om het mutsje van dat kind terug te halen."
Die jongeheer was Eduard.
Men hielp hem met een touw naar boven, want hij kon niet tegen
de gladde muur op.
Hij scheurde zijn kleren en schaafde zijn handen. De mensen aan
de kant, allen lieden van den geringeren standen meest Joden,
juichten hem toe.
Een oude man gaf hem de hand en zeide: "Jongeheer, het zal
U goed gaan."
Het lieve broertje Willem riep trots: "Dat is mijn
broer Eduard!"
En ik? verklaarde Eduard:
O! die vervloekte ijdelheid!, ik gloeide van genot.
Ja, ik was blijde om de vreugde van het kind, dat voor knorren
der ouders gevrijwaard was.
Maar dat was het niet -als ik daarom alléén verheugd
ware geweest, zou het voor mijn goedhartigheid pleiten; neen,
ik had mijn loon weg. Alles zag op mij; alles noemde mij; alles
prees mij.
Die menschen zouden mij op dat oogenblik gehoorzaamd hebben als
ik, kleine jongen, hen iets had gelast. Ik nam de voorspelling
van den ouden man aan als iets natuurlijks en ik liep dien dag
op stelten des hoogmoeds
Die eerzucht: "als
niemand het doet dan zal ik het doen" zie daar
wat Multatuli tot handelen dreef.
Zijn
standbeeld

Het beeld van Douwes Dekker op de Torensluis
is gemaakt door Hans
Bayens
[1924-2003]

Op 17 februari 2020 werd een gedenksteen in de Nieuwe Kerk onthuld.
De steen is ontworpen door Jeroen Henneman.
Een lofrede werd uitgesproken door Arnon Grunberg en koning Willem-Alexander was er ook bij.
 
Lauriergracht nummer 37 met de gebouwen van
'De Voorzienigheid' vroeger en nu
*]
Op
de Lauriergracht Nr.37- 41 was het Klooster de Voorzienigheid gevestigd
Het klooster is in 1852 gesticht door pastoor
P.Hesseveld als een tehuis voor verwaarloosde meisjes beneden
12 jaar. In 1852 ontstond de zustercongregatie met de naam:
'De arme zusters van de Voorzienigheid' met liefdadige juffrouwen.
Het klooster is in 1856 gebouwd op de plaats waar eerst de uitspanning
'De Fransche Tuin' was.
Het omvatte een complex tussen de Elandstraat, de Konijnenstraat
en de Lauriergracht.
Het werd wel 'Het Jordaans Vaticaan' genoemd.
naar
boven
|
|