|
[1835]
Het Soeploodsoproer
Artikel
24 par.3: Wet van 29 maart 1833
'Belasting van percelen met een huurwaarde van minder dan tachtig
gulden per jaar moet door de eigenaars zelf opgebracht'.
De eigenaars hadden wel de bevoegdheid het geld op de huurders
te verhalen, maar ze konden, als die niet wilden betalen, niet
doen. Ze misten het recht van parate executie.
De huurders behoorden tot gezinnen die de huur tussen f.1,- en
f.1,50 per week nauwelijks konden opbrengen. Men sprak van 'dubbeltjeswoningen'
waarin 'kale nakketikkers' woonden.
De Regering had geen compassie met de timmerman uit de Bloemstraat
en de opstandige apotheker de Jong van de Haarlemmerdijk
die in een club van huisjesmelkers zitting namen.
Betalen of anders beslaglegging.
"Ze
kenne het lazerus krijge!"
Zo klonk het in de kroegjes en huurders en huiseigenaren trokken
gemeenschappelijk op tegen de klabakken. De Hoogedelachtbare Heer
Burgemeester kwam zelf naar de Bloemstraat. Hem werd toegeroepen:
"kijk maar effe naar bove", en daar stonden de Jordaners
klaar met de traditionele dakpannen wapensgereed.
De
soeploods op de Herenmarkt
Rumfordse
soep
Hoewel de naam doet vermoeden dat het om soepuitdeling ging is
het Soeploodsoproer ontstaan naar aanleiding van de invoering
van een belasting op onroerend goed die veel kleine huisjesmelkers,
maar ook notabele huizenbezitters, dupeerden. Ze weigerden een
belasting te betalen die ze niet op de huurders konden verhalen.
Waar nu kinderen
spelen op de Herenmarkt
stond tot 1907 de soeploods. De loods werd in de winter
gebruikt als uitdeelplaats van 'Rumfordse
soep' aan de armen. Het is een eenvoudige maar voedzame
soep van runderbeenderen, erwten en gort, genoemd naar de bedenker,
de graaf van Rumford.
De
loods met inhoud en al in de fik gestoken
Opstandige huisjesmelkers en de knechten van huizenbezitters bestormden
3 juli 1835 de soeploods op de Herenmarkt, waar een door de deurwaarder
in beslag gelegde inboedel van huisbaas
Blokhoff was
opgeslagen, en staken die in brand. Apotheker de Jong
zorgde voor de terpentijn.
De loods werd door 60 man schutterij bewaakt. Toen het ging regenen
gingen de manschappen binnen zitten. Een uitstekend moment voor
een onverhoedse aanval op de loods en de bewakers moesten vluchten.
Het 'Actiecomité' was iets dergelijks ook van plan met
het huis van de burgemeester, maar dat kwam er niet van. Toen
alles al voorbij was rukte de infanterie en de cavalerie pas uit. De commandant, kolonel Hodshon, was
namelijk voor een weekendje naar Haarlem. Hij kreeg een Koninklijke
berisping wegens 'gebrek aan voorzorg en veerkracht.
Burgemeester Mr Frederik v.d. Poll werd in 1836 ontslagen.
Was
Amsterdam onbestuurbaar geworden?
Het leek er wel op want iedere belastingmaatregel moest met militair
geweld afgedwongen worden.
Een relletje van volksjongens en knechten van huisbazen liet het
coterieënbestuur in al zijn voegen kraken.
Tijdens het oproer gingen de stedelijke gezagsdragers rustig naar
hun buitenhuizen, ver van het geweld en het gepeupel.
Het stadsbestuur ontwikkelde geen enkel beleid om oproer te voorkomen
en reageerde uitsluitend op incidenten die altijd een financiële
aderlating voor het volk als aanleiding hadden en als vonk in het
kruitvat werkten.
Amsterdam moest zijn centjes bijeen sprokkelen door het heffen van
accijnzen op meel, vlees, boter, wijn, turf, steenkool, brandhout
etcetera, allemaal eerste levensbehoeften van de stedelingen. Daarnaast
werden alle mogelijke opcenten bedacht, zoals bij verhuur en verkoop
van onroerend goed en dan natuurlijk lig- en vrachtgelden voor binnenvaartschepen,
markgelden en sluis- en bruggelden.
De
Soeploods werd herbouwd en bleef tot 1900 verkooplokaal voor meubelen
(sic!)
naar
boven

achtergronden bij
een oproer
|
|