|
Lotgevallen van een taal
Door Dr.J.B. Berns
Joost
van den Vondel [1587-1679]
Deze
spraeck wort tegenwoordigh in 's Gravenhage, de Raetkamer der
Heeren Staten, en het Hof van hunnen Stedehouder, en t' Amsterdam,
de maghtighste koopstadt der weerelt, allervolmaeckst gesproken
by lieden van goede opvoedinge, indien men der hovelingen en pleiteren
en kooplieden onduitsche termen uitsluite: want out Amsterdamsch
is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck.
[1650]
Aenleidinge
ter Nederduitsche dichtkunste
Op het moment dat het 'Nieuwe Werck', zoals
de Jordaan eerst genoemd werd, zijn voltooiing naderde publiceerde
Joost van den Vondel [1589-1679] een soort 'Ars Poetica' waarin de ervaren en zeer gewaardeerde dichter zijn jonge collega's
voorhoudt hoe ze moeten schrijven.
Hij schreef voor hoe hun taal er behoort uit te zien en hoe hun
stijl ontwikkeld dient te worden.
Men zou kunnen zeggen dat met de Aenleidinge er even een rustpunt
, een moment van terugkijken en bezinning is gekomen in een periode
van ruim honderd jaar opbouw van het Nederlands, letterlijk
bouwen aan de eigen vaderlandse taal.
Het was allemaal begonnen in de 16de
eeuw
De renaissance had grote waardering voor de Klassieken en wilden
deze ook bekend maken bij een publiek dat geen Latijn of Grieks
machtig was.
Men sloeg aan het vertalen.
De Reformatie verdreef het Latijn
uit de eredienst en gaf het primaat aan de volkstaal.
Er moest
een nieuwe bijbelvertaling komen.
Op de derde plaats ontstond er een ontwakend nationaal bewustzijn,
een gevoel van historische en culturele eenheid en de beste uitdrukking
daarvan zou een algemeen verstaanbare en aanvaarde volkstaal zijn.
Men streefde naar verheerlijking en opbouw van het Nederlands.[...]
Wat
is er onderzocht en uitgegeven?
[1550]
Nederlandsche
Spellinge van de Gentse
drukker Joost Lambrecht [1491-1556/7]
[1554]
Cruyde Boeck van Rembertus Dodoens
[1574]
Dictionarium
Teutonico-Latinum door
Cornelis Kiliaan [1529-1607]
[1581]
Nederduitsche
Orthographie van Pontus
de Heuiter [1535-1602]
[1582]
De Staten generaal
besluiten hun stukken in het Nederlands te doen schrijven.
Op
huydden hebben mijne heeren de Generaele-Staeten geresolveert,
dat men nu voortaenne de resolutiën van de Generaliteyt in
Nederlandsche taele sal continueren
[1584]
Twe-spraack
van de Nederduitsche letterkunst van Hendrick
Laurensz. Spiegel
en leden van de Rederijkerskamer
In liefd' bloeiend te Amsterdam.
[1585]
Ruygh-bewerp van
de Redenkaveling [Ruwe schets van redeneren],
een pleidooi van de Rederijkerskamer In Liefd' bloeiende voor
het gebruik van de Nederlandse taal aan de Leidse Universiteit.
[1586]
Uytspraeck van
de weerdigheyt der duytsche tael, door Simon
Stevin [1548-1620]
[1618]
De Synode van Dordrecht
besluit voor een nieuwe vertaling van de bijbel.
[1622-1623]
Letterkunstige
vergadering te Amsterdam,
Vondel, Hooft, Anthonis de Hubert en Laurens Reaal werkten samen aan de vertaling van Seneca's treurspel
Troades.
[1626]
Amsterdamsche
Hecuba [Troades] door Vondel
[1623]
Jacob Cats
zuivert zijn vroegere werken van Zeelandismen; hij
gaat "Hollandsch"
schrijven.
[1625]
Nederduitsche
Grammatica ofte spraac-konst, door Christiaan
van Heule [?-1655],
[1633]
Eerste vergadering der translateurs en
reviseurs van het Oude Testament.[9 juli]
[1634]
Eerste vergadering
der translateurs en reviseurs van het Nieuwe Testament.
[16 november]
Uit deze vergaderingen zijn de Resolutiën
voortgekomen.
Gevolgen voor de Amsterdamse taal
De positie van de standaardtaal en die van de dialecten is bepaald.
De eerste eeuwen zal die bovengewestelijke eenheidstaal vooral
de schrijftaal zijn; de gesproken vorm een zaak van "lieden
van goede opvoedinge".
De groei en uitbouw van de standaardtaal had directe gevolgen
voor de taal van Amsterdam, dat als echt Noord-Hollands dialect
aan de ene kant in aanraking kwam met allerlei vreemde talen en
dialecten en aan de andere kant steeds meer met het officiële
Nederlands.
Het Amsterdams dat eens een streekgebonden taal was en later een
verzameling buurtgebonden dialecten, werd een sociolect,
dat wil zeggen de taal van bepaalde maatschappelijke groep.
Het oudste overgeleverde Amsterdamse dialect, dat van de zeventiende
eeuw paste, geheel in het omringende taallandschap, van een eigen
stadstaal was toen nog geen sprake.
Hoe de voornaamste klanken eruit zagen heeft Peter
Commandeur overzichtelijk in kaart gebracht.
De
klanken
Hieronder
volgt een opsomming van de belangrijkste klankverschijnselen om
te laten zien hoe groot de breuk is met het hedendaagse Amsterdams
en hoeveel er nog van voortleeft in de Noord-Hollandse dialecten
van nu.
1. de vanouds lange ee, de e die in de oude spelling in
open lettergreep als ee gespeld moest worden, was ie: mien
[meen], gien [geen], stien [steen], kieren
[keeren], kliere [kleeren], bried [breed], mier
[meer], gerietschip [gereedschap], twie [twee],
hiel [heel].
2. De lange oo werd vaak gepalataliseerd en klonk als eu:
jeud [jood], meugelijk [mogelijk], veugel
[vogel], seun [zoon], veur [voor].
3. De gerekte ee werd gerond tot eu: veul [veel],
speule [spelen], dat gebeurde meestal voor lipmedeklinkers,
maar ook in andere gevallen: beusem [bezem], deuze
[deze], teugen [tegen].
4. Een n die gevolgd wordt door een d of t werd gevelariseerd,
dat wil zeggen als ng[t] uitgesproken: kangtje [kantje],
onger [onder], brangd [brand], songer [zonder],
verstangd [verstand], en ook: ongze [onze].
5. Om voltooide deelwoorden te maken, gebruikt het Nederlands
het voorvoegsel ge-: geweest, gedaan, het Amsterdams van de 17de
eeuw gebruikte hier e-: eweest, edaen, maar ook
komt voor ik loof [ik geloof], enoeg [genoeg] en
selschip [gezelschap].
6. Een typisch kenmerk van het Nederlands is dat de klankverbinding
-ft tot -cht werd, maar in het oudere Amsterdams bleef die -ft
bewaard: ekoft [gekocht], safjens [zachtjes].
7. Vanuit een historisch standpunt zijn er in het Nederlands
twee a's te onderscheiden, een die vanouds lang was [en die in
de oude spelling ook in open lettergreep met twee aa's geschreven
werd] en een die uit een korte a is ontstaan in open lettergreep.
In het standaard Nederlands zijn beide a's samengevallen, niet
in het Amsterdams van de 17de eeuw waar de vanouds lange a als
ae of ee klonk.
8. De klankgroep sch aan het begin van een woord
moet sk geweest zijn, ook al blijkt dat niet uit de overgeleverde
bronnen. Men gaat er van uit dat de uitspraak sk zo algemeen was,
dat deze in de kluchten geen komisch effect had en dat de klank
in schrift niet apart hoefde te worden weergegeven.
Al deze echt Hollandse dialecteigenaardigheden werden niet opgenomen
in de standaardtaal, we zullen ze ook niet meer aantreffen in
het moderne Amsterdamse plat.
De
bronnen
Nu is het jammer dat het taalmateriaal uit de volgende eeuwen
minder rijk is dan dat van de zeventiende eeuw, maar uit de spaarzame
bronnen voor de 18de eeuw blijkt dat ie voor vanouds lange ee
nog voorkomt; ft voor cht is op zijn retour, maar
algemeen sprak men toen nog van de Prinsengraft en er werd
ook nog onderscheid gemaakt tussen a en ae.
Een eeuw later lijkt het alsof de ie voor vanouds lange ee alleen
nog in bepaalde woorden voorkomt:
straatstiene [straatstenen],
bakbiest [bakbeest] en hieten [heten].
Sk voor sch was nog bekend.
Van ft in plaats van cht [gekoft tegenover gekocht] is geen spoor
meer te bekennen en dat geldt ook voor het voorvoegsel e- bij
het voltooid deelwoord, één keer is beurt voor gebeurd
aangetroffen.
Dat lijkt een soort vaste uitdrukking te zijn geworden ook nu
hoort men nog vaak: 't is beurt! Sporen van -ngt en -ngd voor
n+t of d zijn er evenmin.
Taal
in beweging
Gerbrand
Adriaansz Bredero
[1585-1618]
Het is interessant dat al die kenmerken van het 17de-eeuwse Amsterdams,
die typisch voor de kustdialecten zijn, niet in de standaardtaal
zijn opgenomen.
We zagen ook dat ze in de stad zelf in de loop van een paar eeuwen
afnemen en zelfs geheel verdwijnen.
Het moderne 'plat-amsterdams' schoof op in de richting van de standaardtaal.
Al gedurende de 17de eeuw was de taal in Amsterdam in beweging.
Bredero noemde de oude Aemsteldamsche en Waterlandsche Taal in
één adem, die taal werd enerzijds door 'boeren'
en anderzijds door 'oude lieden' gesproken, waaruit we mogen afleiden
dat een jongere generatie in Amsterdam een andere taal ging spreken:
'
want out Amsterdamsch is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck',
merkte Vondel op.
Met out Amsterdamsch moet ook hij wel de taal van de oudere generatie
bedoeld hebben en plat Antwerpsch was het gewone, ongekunstelde
Brabants van de talrijke Zuid-Nederlandse immigranten.
Ook al ging het Vondel hier niet om een beschrijving van het Amsterdams
van zijn tijd, maar om het vaststellen van criteria waaraan een
literaire taal moet voldoen, hij heeft indirect toch gewezen op
variatie binnen het Amsterdams, een sociale variatie, gebonden
aan leeftijd en geografische herkomst.
Ook de 'boeren' van Bredero,
die de 'Waterlandsche Taal' spraken, zijn geografisch gemarkeerd.
naar
boven
|
|