|
Het
bierhuis De Leeuw van Waterloo
aan het Waterlooplein

Hop,hop,hop, Hang de socialisten
op
Het 22 februari 1887. Op het Waterlooplein valt een oranjegezinde
menigte het café van de socialist
Paulus Jacobus Penning aan.
Jordaners moeten niets van socialisten hebben.
Penning is actief in de vrijdenkersbeweging, de Eerste Internationale
en de Sociaal-Democratische Bond en bovendien caféhouder
voor de beweging.
De Leeuw van Waterloo was een van de weinige vergaderplaatsen
van de socialisten.
Zestig agenten konden niet voorkomen dat men het café plunderde.
Het was ook mogelijk dat de agenten eigenlijk geen vinger uitstaken
om dat te voorkomen.
De socialisten klommen gewapend met revolvers op het biljart.
Burgemeester van
Tienhoven vond het wel prachtig dat de jeugdige
orangistische heethoofden de aanhangers der 'zogenaamde' socialistische
beweging te lijf gingen.
Veel deelnemers aan de aanval waren antisocialistisch gezinde
joodse buurtbewoners, die wellicht ook handelden uit afgunst ten
aanzien van de welgestelde Penning, die geen vergoeding kreeg
voor de aangerichte schade maar van de veelsoortige gebruikte
projectielen een kolom bouwde die hij midden in het café
plaatste en die veel bekijks trok.
In zijn verdere ontwikkeling volgde Penning, Domela in diens langzame
ommezwaai naar het anarchisme.
Verslag
van een ooggetuige:
'De troep hield stand, zwaaide met de vlaggen boven het hoofd
der mannen, die op de stoep stonden; het bekende lied werd gezongen,
en eindelijk een ruit boven hun hoofden ingeslagen.
De menigte drong op.
Al vechtende werd de stoep ontruimd, en nu werden die zelfde vlaggenstokken,
waaraan de Nationale driekleur en die van het Vorstenhuis waren
gehecht, gebruikt om al de glazen, zover men die kon bereiken,
in te slaan.
Toen dit ongeveer een klein kwartier geduurd had, en de woedende
menigte storm begon te lopen op de gesloten deur, zond een ons
bekend persoon, ten einde te voorkomen, dat er wellicht een afgrijselijker
toneel zou plaats hebben, iemand naar den dichtstbijzijnde politiepost
om hulp.
Deze
kwam opdagen: een brigadier en vijf agenten. De brigadier trok
zijn sabel, de agenten drongen het volk van de deur weg, de vlaggen,
enigszins gehavend, bleven echter omhoog steken, en daarop beval
de brigadier de menigte om haren weg te vervolgen.
Er werd niemand gearresteerd'.
De
politie was te voren gewaarschuwd
Dit blijkt uit een telegrafisch bevel van den Hoofdcommissaris
aan de commissarissen der secties, getekend 2 uur 55, Dinsdag
22 Februari 1887, luidende als volgt:
'Met het oog op gebeurlijkheden als voortzetting van de zoogenaamd
antisocialistische beweging van gisteren avond, zullen heden avond
van 7 uur af aan ieder sectiebureau een 10 tal agenten, een brigadier
en inspecteur gereed moeten gehouden worden om terstond zonodig
handelend te kunnen optreden.
Heren Commissarissen van Politie worden uitgenodigd indien zich
optochten mochten trachten te vormen, te trachten de deelnemers
daaraan van hun voornemen te doen afzien en voorts met de meeste
gematigdheid te doen naar omstandigheden; zo nodig kunnen rondes
worden ingehouden of ook de minst nodige vaste posten worden ingetrokken'
Uit het dagrapport
van de politie blijkt dat men het Waterlooplein
in het oog hield. Van 's middags twaalf uur tot 's avonds half
negen gebeurde er niets bijzonders. Alleen was het er voortdurend
vrij vol met groepen jongens en mannen.
Het blijkt intussen dat niet alleen de hoofdcommissaris beducht
was voor onlusten in het algemeen; de commissaris van de derde
sectie, die schuin tegenover het café van Penning
zijn bureau heeft, vreesde zeer speciaal wanordelijkheden in zijn
district.
Reeds om 12:50 telegrafeert hij aan zijn chef:
'Acht u het goed dat ik heden avond met het oog op mogelijke herhaling
van ongeregeldheden door intrekken van rondes en niet hoog nodige
posten, enige reserve aan mijn bureau verenig?'
De
stemming van de politie
Rechercheurs rapporteren dat men bij Penning voornemens is een
uitval te doen naar aanleiding waarvan versterking naar plein
is gezonden om het publiek kalm uiteen te doen gaan, en geen dreigende
houding aanneemt.
Het is dus niet genoeg dat de ruiten zijn ingeslagen, dat twee
dagen lang de straat weergalmd heeft van bedreigingen, hier en
daar reeds door daden vergezeld, neen, er moet nog meer gebeuren
om de handhavers der orde te overtuigen dat de verstoring niet
van den kant der socialisten zou komen.
Nog steeds zijn zij het op wie men het oog geslagen houdt, de
hand aan den sabel.
Intussen werd het in den omtrek van het café steeds woeliger.
De leider seint om half elf aan al zijn ondergeschikten:
'een groote volksmenigte zijn op 'Willemsstraat geweest en zijn
aangesproken om kalm en fatsoenlijk hun weg te vervolgen, waarop
werd geantwoord: dan gaan we naar Waterlooplein en zijn gegaan:
Haarlemmerdijk en Haarlemmerstraat.'
Er wordt niets gedaan om deze menigte op het plein behoorlijk
te ontvangen of onderweg te verstrooien.
Ook de bewindvoerder van de betrokken sectie ziet niets dan de
socialisten.
Hij telegrafeert naar het hoofdbureau om 10:33:
'zooeven kom ik van het plein merkende dat het bij Penning nog
al vol was en hoor dat vele met queues in de hand staan om zich
bij het uitkomen zoo noodig te weren.'
Men zou kunnen opmerken dat deze lieden inderdaad geen andere
keus hadden.
Hoe dit zij, het plein werd al voller, en natuurlijk niet kalmer.
De bevelvoerende commissaris had om , assistentie verzocht, 'daar
de menigte steeds aangroeit', en van zijn superieur ook werkelijk
acht dienders ontvangen. Deze acht mannen zullen waarschijnlijk
acht reuzen zijn geweest.
Tenslotte om 11 uur en 20 minuten, begint het lieve leven. De
leider krijgt deze tijding van de derde sectie:
'Een groote volksmenigte bevindt zich op het Waterlooplein, er
worden schoten gelost. Verzoeke assistentie.'
Te laat!
Men ziet dat geen hand is uitgestoken om het plein te ontruimen.
Na al wat er voorgevallen was, na de officieel uitgesproken vrees
voor herhalingen door de politie zelve, klinkt de depêche
van 9:50 van de derde sectie aan het hoofdbureau, tenminste zéér
liefelijk:
'ik heb last gegeven het publiek uiteen te doen gaan, waaraan
rustig en kalm zacht aan gevolg werd gegeven!'
Beschrijvingen van verslaggevers:
Het Handelsblad, de Amsterdammer, de Amsterdamsche Courant en
De Echo plaatsen ronkende artikelen.
Ook thans scheen de politie niet te vermoeden, wat deze bende
in den zin had, want de kring der omstanders werd opnieuw verbroken
en de troep schaarde zich voor De Leeuw van Waterloo .....
Verdraaiïng
van de feiten
Ieder zal na het lezen van dit viertal kranten tot het besluit
komen, dat de schoten der koffiehuisbezoekers gevolgd zijn op
aanvallende daden van de anderen.
Er is verschil over de bijzonderheden waaruit die aanvallen zouden
hebben bestaan.
De Amsterdammer heeft het rammeien van de deur niet gezien, evenmin
als de Amsterdamsche Courant.
Dit bewijst niet, dat het niet gebeurd is, want én het
Handelsblad én de Echo noemen zelfs, en met dezelfde woorden,
de instrumenten die de belegeraars zouden gebruikt hebben.
B en W stelt een
administratief onderzoek in
Dat onderzoek heeft andere uitkomsten opgeleverd dan hetgeen in
de bladen is meegedeeld.
Er volgt de befaamde insinuatie dat de verslaggevers niet normaal
waren.
Met een kort en niet zeer duidelijk woord spreken B. en W. nu
over hún resultaten.
Penning heeft de menigte getart en de raadgevingen der politie
in den wind geslagen.
Kan men de socialisten kwalijk nemen, dat zij bij onze overheid
menen bij den duivel te biecht te gaan?
Om te bewijzen dat de vrienden van Penning de aanvallers waren,
redeneren B. en W. als volgt:
Misschien waren de 'eerste steenworpen' het sein van geestverwanten
dat zij de belegeraars in den rug zouden aanvallen.
Denkt de Burgemeester niet dat men met evenveel recht zou kunnen
zeggen: vermoedelijk heeft de Heer Van
Tienhoven zelf het kogelfleschje in de glazen gesmeten?
Waar zouden die hulptroepen dan gebleven zijn?
Gooit men iemand zijn glazen in om hem te waarschuwen? en dat
eenige sekonden achter elkaar.
Al maar seinen?
Een zonderling sein-toestel.
'Méer dan waarschijnlijk' achten B. en W. het verder,
dat de schoten wéér signalen zijn geweest.
Zo zijn, in deze eerste phase van de strijd, alle feitelijkheden
door de sociaal-demokraten gepleegd...
Heeft men geen recht om deze ridicule en schandelijke verdraaiing
van de waarheid, die door vier getuigen met groote eenstemmigheid
is gestaafd, schandelijk en ridicuul te noemen?
Het bombardement, dat moeilijk ronduit te loochenen viel, wordt
op deze wijze verklaard.
Wel zijn de socialisten met steenen gegooid maar dat deden andere
socialisten.
Wat is er werkelijk gebeurd?
De bezwarendste getuige, berichtgever van het
Handelsblad werd door B en W 'verhoord', zoals hij voor
de rechtbank later verklaarde.
De uitslag was, dat hij niet gezien had wat hij had gezien.
De vraag blijft over, wie deze reporter gefopt heeft: zijn lezers
of het achtbaar college, dat, alsof de wereld omgekeerd ware,
hem ging 'verhoren.'
Eindelijk
spreekt het Handelsblad haar laatste woord
Na de raadszitting van 11 Mei.
Alle twijfel is ten ene male verdwenen. De zaak is zo klaar als
een klontje.
'De toelichting van den Burgemeester en van den Wethouder
Roëll heeft doen uitkomen, dat de genomen maatregelen
wellicht veel kwaad hadden voorkomen, en dat zonder het onvoorziene
lossen van de bekende schoten de ernstige feitelijkheden van 23
Februari zouden zijn uitgebleven.
Nu weet de redactie het zeker: zonder het schieten zou er niets
gebeurd zijn. Inderdaad overwegend en belangrijk.
Het is om doodstil van te worden.
De verslaggever van het Handelsblad is niet de enige persoon,
die over de aanslagen op de deur naderhand tot betere gedachten
is gekomen. Bij de officiële stukken is een door twee brigadiers
gemaakte verklaring omtrent het gebeurde.
Vier dagen later, op 28 Februari, verzocht een dezer Heren 'een
leemte' in de bedoelde verklaring te mogen aanvullen.
'dat hij na inzage daarvan thans verklaart zich daarna geheel
te houden, doch verzoekt daaraan toe te voegen dat daar, waar
hij verklaart dat de volksmenigte het bierhuis is binnengedrongen
en ook de agenten daarin heeft opgedrongen, volstrekt niet wil
geacht worden beweerd te hebben, dat de bezoekers van het bierhuis
niet eerst een aanval op het buitenstaande publiek gedaan hebben
en hem zulks zeer waarschijnlijk voorkomt enz.'
Politie
en Oranjeklanten tegen de Socialisten
Eén zaak is uit deze beschrijvingen met zekerheid af te
leiden: dat de dienders en het volk zich tegen de menschen in
het koffiehuis hebben vereenigd.
Al aanvaardt
men de gunstigste omstandigheden voor de politie; al geeft men
toe, dat alle ergernis door de socialisten is gegeven; al gelooft
men dat de lieden op het plein voor hun plezier uit wandelen waren
- dan nog is het gedrag der agenten, behalve een laagheid, een
domheid geweest.
In
het politiebureau heerst een vreselijke verwarring.
De gearresteerde socialisten, waarsonder vrouwen, werden door
troepjes binnen gebracht, onder het zingen van 'hangt de socialisten
op,' en 'leve de politie!' terwijl het schoppen en slagen op hun
hoofden regende.
'Wij zagen dat de politie een persoon arresteerde, en die aan
de omstanders overleverde, om hem naar het politiebureau te brengen.
Het verblijf der agenten was gevuld met een troep schreeuwende
kerels; orde of bevel heerschte daar niet.
Wij struikelden over een man niet kenbaar door hoofdwonden en
bloed, die voor dood op den grond lag.'
Er was geen dokter; de verslaggever liet Dr.
de Vries van de Muidergracht halen.
Het was nog niet uit:
'Daar hebben ze er weer een - de agenten haalden ze uit het koffiehuis
als palingen uit een fuik.... onkenbaar van bloed, geduwd, geslagen
en getrapt, wordt er weer een naar binnen, geworpen, en nog een,
en nog een.... Al weer een en weer een. In het politiebureau was
van orde of bevel voeren hoegenaamd niets te bespeuren, etc.
Hoe
is het mogelijk?
'Alleen in een land, waar de macht berust bij een kleine minderheid,
die tezamen een bepaalde sociale klasse vormt, is zo iets mogelijk.
En dan nog enkel in de buitengewone omstandigheden waarin men
thans verkeert, dat die minderheid van alle kanten aanstalten
ziet, om aan haar overmacht een einde te maken.
Zolang zij evenwel in een blinde reactie haar vertrouwen stelt,
zolang hare aanvoerders menen dat in dezen strijd álle
middelen geoorloofd zijn, zij ook de minst edelmoedige middelen
niet versmaden, zolang de politieke verdraagzaamheid een zo zwak
element van onze beschaving is, zolang moet de vrees voor plotselinge
en geweldige botsingen ieder denkend mens blijven verontrusten....
Men kan er voorlopig niets aan doen, dan zeggen waar het op staat.
De klassenstrijd zal misschien altijd blijven duren; maar dan
moeten wij, publicisten, die over niets dan over een weinig geest
en enig gevoel van betamelijkheid te disponeren hebben, tenminste
den stand der partijen aan de belangstellende toeschouwers uitleggen.
Dát heb ik gedaan, omdat ik weet dat wat hier geschreven
staat, niet zoo spoedig wordt vergeten, schrijft
Ph. Hack van Outheusden, in De
Nieuwe Gids 1888.
Een gedenkteken bleef achter
Hoewel de volgende dagen de onrust bleef voortduren, kwamen gevaarlijke
uitbarstingen niet meer voor.
De bedreigde plaatsen werden elke avond bezet met sterke socialistische
afweerformaties, waarvoor het gepeupel langzamerhand een zeer
merkbaar respect begon te krijgen.
Waar de politie niet, zoals op het Waterlooplein, zelf mee ging
doen, konden de strijdbare jonge partijgenoten de hop-hop-hop-schreeuwers
gemakkelijk de baas blijven.
Op woensdagmorgen kwamen in de zaak van Penning een paar metselaars
en timmerlieden bij elkaar.
Ze metselden met cement de op het slagveld achtergebleven stukken
spiegelglas, bierpullen, keien, kapotte biljartkeus en stoelen
tot
één hoge, kegelvormig uitlopende kolom, op.
Deze kolom stond midden in het totaal vernielde lokaal. Aan de
stukken keu, die uit het cement staken, werden de hoeden, die
de
aanvallers in de strijd kwijt waren geraakt, opgehangen.
Donderdag heropende de niet te breken Penning zijn zaak. En van
de eerste dag af, kreeg hij het drukker dan ooit. Want vele Amsterdammers
wilden die gedenknaald midden in een kroeg met eigen ogen zien.
Er waren partijgenoten die tot uit Utrecht en Den Haag kwamen,
alleen om in 'De Leeuw van Waterloo' de zuil der Oranjefurie te
bewonderen.
Café
Zincken ontruimd

Dinsdagavond 15 december 1885 werd in Café Zincken
in Amsterdam een vergadering van socialisten kort na de opening
door commissaris Stork
verboden.
De volgepakte zaal aan het Westerdok naast het Centraal Station
werd hardhandig door de politie ontruimd.
Stork had tevoren vergeefs de eigenares bedreigd en had daarna
een gedetailleerde plattegrond van haar zaak laten maken.
Tientallen agenten vielen de zaal binnen en sloegen de aanwezigen
door de ramen naar buiten.
Velen belandden in het gasthuis, enkelen
in het IJ.
Jan van Zutphen was erbij
De Amsterdamse politie, die op
18 september was toegejuicht om haar tolerantie bij de grote kiesrechtbetoging,
met honderd man een vreedzame vergadering uit elkaar hakte, valt het café binnen..
Fortuyn zou spreken over het onderwerp 'Waar zijn de moordenaars?'
en de zaal was stampvol gelopen met een publiek, dat voor
een deel uit werklozen bestond.
Jan van Zutphen stond vóór het podium en zijn blik
zwierf over de gezichten, die onder het gaslicht als helwitte
vlekken tegen het grijs van de tabakswalm afstaken.
Hij zag koppen met donkere schaduwen onder de ogen en ingevallen
wangen, hij zag vrouwengezichten waarin de grote ogen het lamplicht
weerspiegelden, hij zag de glimlach van verstandhouding op de
gezichten der partijgenoten als zijn blik de hunne ontmoette.
Er broeide iets. Harder, een vriend van de schermclub, had Jan
apart genomen en hem gewaarschuwd, dat er een hele bende politie
in en achter het huis verborgen was.
Jan is naar Fortuyn en Penning gegaan, die bij het trapje naar
het podium stonden te praten, en hij had de waarschuwing overgebracht.
Fortuyn had de schouders opgehaald. 'We leven in één
kooi met een roofdier, Van Zutphen,' zei hij, 'misschien
slaat het vandaag zijn klauwen uit, misschien morgen. Maar als
je denkt, dat het altijd verdiept blijven zal in het lezen van
bijbelteksten, ken je de wilde
beesten niet, Van Zutphen.'
Inval
Jan dacht aan Fortuyn's vergelijking, toen hij plotseling een
aantal politieagenten de overvolle zaal zag binnenkomen.
Hij telde
er vijftien, ze gingen aan de zijkanten van de zaal tegen de muren
staan.
En langs het middenpad tussen de rijen banken kwam met
de hand
op het gevest van zijn sabel de politiecommissaris Stork in hoogsteigen
persoon naar het spreekgestoelte stappen.
Het werd doodstil in de zaal.
Jan stapte op het podium en ging aan de bestuurstafel zitten.
Vlak achter hem besteeg commissaris Stork het podium.
Zonder het
'bestuur een blik waardig te keuren, posteerde hij zich naast
de katheder, waar Fortuyn wachtte op het sein om te beginnen.
Penning, de voorzitter, stond op. 'Vrienden,' zei hij,
'het is voor de sociaal-democraten niet gemakkelijk in Amsterdam
een vergadering te beleggen. Zelfs het Volkspark is voor ons gesloten,
hoewel wij wettelijk onaantastbare overeenkomsten hebben aangegaan,
die ons recht buiten twijfel stellen. Vanavond zijn wij in staat
u in deze zaal welkom te heten. Fortuyn zal tot u spreken. Ik
hoop en vertrouw, dat zijn woorden -die in uw nood en onrecht
wortelen -u de aanwezigheid van ongenode en onwelkome gasten zullen
doen vergeten. Het woord is aan Fortuyn.'
Fortuyn begon voor zijn doen zeer langzaam en zorgvuldig overwogen
te spreken.
Hij wist, dat Stork snakte naar de kans de vergadering
te ontbinden en hij wilde, vóór het zover kwam,
enkele hoofdzaken gezegd hebben. Uiterst beheerst, stelde hij,
dat er schandelijke
aantijgingen jegens de sociaal-democraten werden rondgestrooid,
ze zouden moordzuchtig zijn, verzot zijn op geweld in allerlei
vormen; kortom allerlei duivelse eigenschappen zouden in de socialisten
triomferen en hen tot vijanden van de mensheid maken.
'Ik zal vanavond antwoord geven op de vraag of deze aantijgingen
juist zijn. En dan zal ik daaraan verbinden, mijne vrienden' -en
hier kreeg zijn stem onwillekeurig het radde en scherpe karakter,
dat ieder herkende -'een onderzoek naar de vraag' -even
een seconde
pauze -
'naar de zeer gewichtige vraag, of het niet zó
is, dat veeleer de machthebbers in een staat, die u' -zijn
hand met uitgestoken wijsvinger vloog als een zweepslag naar voren
-'als onmondige behandelt, verkort in uw rechten, tot dagelijkse
armoede en honger veroordeelt, elke wettige weg tot verbetering
van uw lot verspert' -opnieuw een ogenblik pauze -'of niet
de machthebbers in zo'n staat intiemer omgang hebben met moordzucht
dan wij en gij, die hun slachtoffers zijn. ..'
Op dat ogenblik deed commissaris Stork een paar stappen naar voren,
zodat hij tussen spreker en publiek stond.
Hij riep met stentorstem: 'Ik verzoek de spreker zich te matigen.
Wanneer hij voortgaat de regering te belasteren, zal ik verplicht
zijn de vergadering te ontbinden.'
Het was of hij een bom in de vergadering had gegooid
De hele
zaal was plotseling een heksenketel van met de vuisten zwaaiende,
schreeuwende mannen en vrouwen.
Hier en daar vielen banken en
stoelen om, sommige mensen raakten van de voeten, gillen klonken
boven de storm van dreigementen en vervloekingen uit.
Penning
was gaan staan en donderde met de hamer op de bestuurstafel. 'Zitten!'
schreeuwde hij. 'Het woord is aan Fortuyn.
Fortuyn had zijn eigen pogingen om het lawaai te overschreeuwen
opgegeven. Hij stond onbeweeglijk in zijn katheder. Zijn wenkbrauwen
waren gefronst en een diepe plooi stond loodrecht in zijn voorhoofd.
Soms hief hij de hand omhoog ten teken dat hij verder wou gaan,
maar het publiek zag hem nauwelijks -het zag alleen de commissaris,
die met een .verachtelijke glimlach over de opgewonden massa heen
keek.
Dit alles duurde hooguit drie, vier minuten.
Toen begon het lawaai langzaam te verminderen. In de betrekkelijke
stilte klonk de veel te harde schreeuw van iemand, die over zijn
zenuwen heen was: 'Moordenaars! Vervloekte moordenaars!'
Op hetzelfde ogenblik nam Fortuyn opnieuw het woord:
Met het grootst mogelijk volume van zijn wat schrale stem, begon
hij: 'Vrienden, luister naar me. Stilte daarachter...'
Commissaris Stork viel hem in de rede.
'Indien de spreker niet
in staat is, de orde te bewaren, zal ik zelf optreden. Ik ben
commissaris van politie en ik verzoek de spreker zich te matigen.'
Fortuyn liet geen halve seconde ruimte tussen het laatste woord
van Stork en zijn nieuw begin. 'Vrienden!' riep hij. 'Luister
nu in stilte...'
Op dit ogenblik snerpte een politiefluit.
Jan stond onmiddellijk naast zijn stoel en zag door de twee ingangen
van de zaal tientallen agenten naar binnen stormen.
Ze begonnen onmiddellijk op het ten dele nog zittende publiek
in te slaan.
In de volgende minuten. werd de zaal leeggeranseld.
Op het podium bleef Fortuyn onbeweeglijk in zijn katheder staan.
Om hem heen stonden Penning, Bos, Klaas Ris, Jan van
Zutphen en andere bestuursleden.
De verslaggevers van de kranten hadden zich eveneens op het podium
in veiligheid gebracht. Ze zagen hoe de agenten de mensen naar
buiten sloegen, waar andere agenten hen opwachtten, ze zagen hoe
mannen en vrouwen door de ruiten gejaagd werden, hoe tafels, stoelen
en spiegels kapot werden geslagen en getrapt.
Jan voelde zich
ziek van walging.
Dat was dus het gezag, dat de ordonnantiën
Gods moest in stand houden.
Dat was wat de heersende klasse te
brengen had aan de werklozen, die in het hartje van de winter,
zonder een cent, aan kou en honger werden prijsgegeven.
[Fragment uit: 'Ome Jan' , Het leven van Jan van Zutphen, door
Age Scheffer]
Een
reactie kon niet uitblijven.
Het waren rare snuiters aan de rafelrand van Amsterdam; mannen
van de daad, zingend en knokkend voor de eer van het volk.
Anarchistische ruziezoekers en warhoofden, zei men later, maar
hun daden waren rationeel en rechtvaardig in de ogen van het volk.
Zoals de symbolische aanslag van behanger
Johan
Geel als reactie op de 'slag om café
Zincken'.
Geel was verontwaardigd en kocht voor vijf geleende guldens een
revolver.
Daarmee vuurde hij op 4 juli 1886 op Stork.
De kogels misten weliswaar hun doel, maar het geknal dreunde nog
lang na in de arbeiderskoppen.
Toen Geel na zes jaar vrij kwam, maakte hij een feestelijke rondrit
in een open rijtuig door de Pijp.
Het fascinerende van Waarachtige Volksvrienden is dat het licht
werpt op de sterke familie- en buurtbanden die deze vroege socialisten
bij elkaar hielden.
Vrijwel zonder uitzondering woonden en werkten de socialisten
in het westelijk deel van Amsterdam - met name de Jordaan - en
hun acties bereikten hooguit de Dam of het huis van de burgemeester
aan de Keizersgracht.

Café Zincken, in 1884 geopend.
Vanaf de kaden langs het IJ vertrokken veel veerboten.
Voor de passagiers die moesten wachten kwamen er cafés en koffiehuizen.
Later werden da restaurants met terrassen en feest- en concertzalen.
De kade veranderde in een deftige boulevard, mede door de aanleg van het eiland voor het Centraal Station.
Eva Edens en haar echtgenoot Herman Zincken organiseerden soirées musicales om mensen naar het IJ te trekken.
|
|