|
De
rijken van de 17e eeuw stichtten hofjes
De gegoede burgers van de stad hadden het calvinistische zelfbeeld
van de godvruchtige kooplieden en regenten die in soberheid de rijkdom
van de Gouden Eeuw opbouwden. Ze lieten veel geld na voor kerkenbouw
en armenzorg.
Met nalatenschappen van vrome handelaren werden er in de Jordaan
veel hofjes voor weduwen en alleenstaanden gesticht. Omstreeks het
midden van de 18e eeuw waren er in Amsterdam 28 hofjes, in 1930
waren het 58 hofjes waarvan 21 in de Jordaan.
In oorsprong ging het om bijstand vanuit Christelijke naastenliefde
aan de armen en behoeftigen. Maar een beetje ijdelheid bij de stichters
van de hofjes was ook het geval gezien de behoefte om hun naam te
vereeuwigen in een duidelijke gevelsteen.
Wie nu een hofje binnenstapt ondergaat de sfeer die in de meeste
hofjes hangt en slaakt de standaard verzuchting: Wat
een rust midden in die drukke stad. Zoals het vaker gaat
zijn er zoveel mensen die op zoek gaan naar die plekken van rust
dat het daar onrustig wordt door al die rondleidingen die de Jordaan
kent.
De hofjes zijn een beschermd cultuurbezit en die bescherming moet
van belangstellenden komen die in principe tevreden zijn met een
jaarlijkse open monumentendag.
[1616]
Het St Andrieshofje Egelantiersgracht
105-141.

Het Sint Andrieshofje / rechts:
De binnenplaats omstreeks 1818
Het is het oudste nog bestaande hofje van Amsterdam op het Begijnhof
na.
Er volgen nog vele maar die verdwijnen weer als de arme weduwen
huur moeten betalen.
De rijke ongehuwde veehouder
Ivo Gerritsz. had testamentair bepaald dat zijn
nalatenschap aan een hofje moest worden besteed, voor "al sulcke
eerlicke arme persoonen".
Ivo's neef Jan Jansz. Oly schonk de benodigde grond. Het
hofje werd genoemd naar de naam van het huis van Jan Oly , 'in Sint
Andries', op de Nieuwendijk 213. Jan stierf voor hij de opening
van het hofje kon meemaken.
Het hofje was bestemd voor behoeftige rooms-katholieke weduwen.
[1699]
Onder de hoede van het
pastoraat van het Begijnhof
Dat gebeurde toen Anna de Magistris op 7 mei 1699 overleed.
Ze was de laatste van vier ongehuwde kinderen, twee zoons en twee
dochters van Trojanus de Magistris die het hofje bestuurde.
Anna was begijn geworden en had in 1662 een eigen huis op de Begijnhof.
In 1693 was Anna de enig overlevende regentes en had in haar laatste
wensen vastgelegd dat het St. Andrieshofje voor altijd zou bestaan.
Maar vooral dat alle regels van deugdzaamheid van de bewoonsters
opgevolgd zullen worden. De
bewoonsters van het hofje hadden vanzelfsprekend vrij wonen, maar
kregen ook iedere maandag een zilveren gulden en op dinsdag een
brood uitgereikt.
Daar tegenover stond dat men een cent boete kreeg als men na sluitingstijd
thuiskwam. Een halve stuiver moest je betalen als je wegbleef
van het gemeenschappelijk gebed op maandag in de kapel.
Een helder
blauw betegelde gang komt uit op de binnenplaats met 18e-eeuwse
waterpomp.
Op de binnenplaats zijn steeds drie deuren. De middelste deur
is voor de bovenwoningen.
Oorspronkelijk waren er 36 woninkjes voor 66 bewoners. Tegenwoordig
is dat één persoon per woning. In het gebouw aan
de gracht zijn ook hofjeswoningen.
Boven
de oostelijke woningen was in 1623 een kapel in gebruik genomen.
Die is in de 19e eeuw grondig gewijzigd. In de gevel van de kapel
zit een vroeg-17e-eeuwse gevelsteen met Christus en de tekst "Vrede
sy met U". Deze gevelsteen zat voor de restauratie aan de
gevel aan de gracht.
naar boven
[1650]
Het Huyszitten Weduwenhof Karthuizersstraat
21-131

Het hofje, dat officieel het Huyszitten Weduwenhofe wordt genoemd,
maar is bekend onder de naam Het Karthuizerhofje. Dit hof is door
het stadsbestuur gesticht en er werden honderd weduwen geplaatst
die voordien in de gehele stad verspreid, in zogenoemde 'Godswoninkjes'
ondergebracht waren.
Het is gebouwd door de architect Daniël
Stalpaert op een gebied tegenover de plaats waar
het Middeleeuwse Karthuizerklooster 'Sint Andries ter zaliger
havene' stond. Om een misverstand te voorkomen, dat is dus niet
op de ruïnes van het klooster zoals vaker gedacht wordt.
In dit hof werden de zo genoemde huiszitten-weduwen, met hun kinderen,
ondergebracht.
Ze vielen onder de hoede van de Huiszittenmeesters, de armenzorg
van de 17de eeuw.
In de praktijk ging het niet alleen om weduwen, maar ook om ongehuwde
moeders met kinderen.
Binnen het hofje, boven de toegangspoort is het Amsterdamse koggeschip,
het grootste handelsvoertuig in de middeleeuwen, aangebracht. Aan
de overkant het wapen van Amsterdam.
Op de binnenplaats staan twee pompen, één voor putwater,
de ander voor regenwater. Uit de regenwaterpomp mochten de bewoonsters
slechts vier emmers per week halen.
De tuin was vroeger een bleekveld. Later werd de was aan de straatzijde
aan houten wasrekken gedroogd.
Het Karthuizerhof is, in tegenstelling tot de andere hofjes, een
stedelijke instelling die ontstond toen een zestal hofjes uit de
binnenstad bijeen gevoegd werden.
naar boven
[1616]
Claes Claeszhofje
Eerste Egelantiersdwarsstraat Nr. 3

De lakenhandelaar Claes Claeszoon Anslo had drie 'huisgens en drie camers' in een tuin achter
de Egelantiersstraat gebouwd, waarin hij oude mensen gratis liet
wonen.
Het is een van de oudste hofjes in Amsterdam.
Het hofje is een samenvoeging van het Anslohofje met de resten
van het Zwaardvegershofje dat toegankelijk was vanaf de Tuinstraat.
Op de Egelantierstraat 50 is het familiewapen van de Claes Claesz.
Anslo te zien.
In de vorige eeuw werd het hofje uitgebreid aan de Egelantiersdwarsstraat.
De architect Gerard Prins ontwierp het complex van
woninkjes en binnenplaatsjes.
Oorspronkelijk wilde men de hele bebouwing slopen en er een groot
binnenterrein van maken.
Dat is in de nieuwe stedenbouwkundige plannen van de gemeente veranderd
en bleef de bebouwing aan de kant van de Tuinstraat opgenomen in
het geheel van het Claes Claeshofje.
Het complex werd aan de hand van oude bouwtekeningen zo goed mogelijk
gereconstrueerd.
Het is een voorbeeld van 'historiserende stadsvernieuwing' waarbij
de kool en de geit gespaard worden.
Er is bijvoorbeeld een natuurstenen fonteintje geplaatst, versierd
met een leeuwenmasker dat ergens anders gesloopt is. Ook een heiligenbeeld
komt ergens anders vandaan.
Alles lijkt oud maar is het niet. Het is de vraag of deze vorm van
restaureren uitgevoerd mag worden. Daarover zijn de deskundigen
het niet eens. Is het geschiedvervalsing?
Een bestaand gebouw terug brengen in de oorspronkelijke staat is
ook niet juist want dan verdoezelt men alle wijzigingen die in de
loop der tijd aangebracht zijn.
Een compromis is dat je met een bord aangeeft wat gerestaureerd
oorspronkelijke bebouwing en wat nieuwbouw is.

De ingang naar het Zwaardvegershofje
Tuinstraat 37-39 toen en nu
naar boven
[1670]
Venetiaehofje
Elandstraat
102-142

Venetiae of Maerloopshofje / rechts binnenhof
Op 7 maart 1670 kocht de Amsterdamse
koopman Jacob Stoffels een tuin met opstal in de Elandsstraat
'daer Venetia voorstaet' en stichtte er een hofje met dertien woninkjes
voor arme vrouwen.
De gedachte dat het hofje 'Venetia' zou zijn genoemd vanwege handelsbetrekkingen
met de stad Venetië is niet juist. Wel stond in het verlengde
van het hofje aan de Lauriergracht tot 1842 een 17e eeuws pakhuis
dat ook 'Venetiae' heette. Die naam is op de Lauriergracht nog te
lezen op Nr. 97 op de plek waar een achteruitgang, via de voormalige
Hoedenmakersgang uitkwam. Deze steeg werd alleen gebruikt
voor begrafenissen. Er was daarom ook de spreuk: 'Memento Mori'
geplaatst.
Stoffels was kassier van de kamer van Amsterdam
der V.O.C.
Hij bepaalde dat het hofje een legaat van fl 12.000,- zou krijgen
en dat het na zijn dood bestuurd moest worden door drie regenten,
Gerrit van Maerloop, Jacob Jansz Voogt enTobyas Rogiers.
De laatste twee regenten worden aan de kant gezet, zus Anna Stoffels en Gerrit van Maerloop, en later alleen Van Maerloop, besturen het
hofje.
Anna Stoffels stelt de grote lijnen van de regels, de ordonnanties,
in het hofje vast.
Het hofje kreeg van Anna Stoffels een legaat van fl 8.000,- maar
de helft van het vruchtgebruik was gedurende zijn leven voor Volkert
van der Velde met wie ze in 1660 was getrouwd en van wie ze
sinds 1670 gescheiden leefde.
Van Maerloop werd Anna's universele erfgenaam en executeur testamentair
wegens gedane en nog te nemen moeite, vooral wat het hofje betrof.
In 1699 en 1704 voegde Van Maerloop 17 woningen bij de 13 van Jacob
Stoffels.
Hierdoor werd het hofje in de loop der tijden ook wel 'Van Maerloops
hofje' genoemd.

Poortje
'Vrede zij in dezen Huize' / Venetiaehof / De bewoners in 1952
[1766]
De regenten kochten een perceel in de Elandsstraat naast het hofje
dat verbouwd werd tot vier woninkjes waar oude vrouwen en echtparen
van 50 jaar mogen wonen. Afgezien van het feit dat er echtparen
mogen wonen gelden voor deze 'buitenwoningen' dezelfde strakke
regels als voor de hofbewoonsters.
Bewoonsters werden gekozen uit vrouwen van 50 jaar of ouder die
ongetrouwd waren of weduwe zonder kinderen te haren laste.
Alle protestanten kwamen zonder onderscheid in aanmerking mits
zij te goeder naam en faam bekend stonden en niet eerder een uitkering
of ondersteuning van een ander godshuis of diaconie hadden ontvangen.
Soms bezaten ze wel een klein kapitaaltje dat door de regenten
werd beheerd en waarvan ze regelmatig een extra uitkering kregen.
De enige voorrang die mocht worden verleend, was die aan arme
familieleden van de Stoffelsen en enkele van Jacobs zeer trouwe
dienstboden. Er is echter nergens gebleken dat deze regel ooit
is toegepast.
[1699-1704]
Dertig vrouwen op het hofje
Door de toevoeging van vier woninkjes in 1766 en verbouwingen
in later tijd was dat aantal rond 1915 ongeveer 42. De regenten
verleenden soms dispensatie van de regel dat er slechts één
vrouw een huisje mocht bewonen. Soms woonden twee zusters samen
of mocht een hulpbehoevende vrouw een jonger familielid bij zich
in huis nemen.
Naast vrije inwoning kregen de vrouwen een jaarlijkse som geld
en levensmiddelen.
Gerrit van Maarloop liet per jaar 50 manden turf uitdelen, diverse
grutterswaren voor de winter, boter, fl 3,- in november om een
runderhutspot te kunnen maken en met kerstmis nog eens fl 6,-
Deze zes gulden werden meestal uitgereikt nadat de vrouwen de
regenten verzocht hadden nog een jaar op het hofje te mogen blijven.
Dit werd voor zover bekend nooit geweigerd, maar ze waren het
volgens de ordonnanties van Anna Stoffels verplicht.
Bij hun komst op het hofje moesten de bewoonsters de regels ondertekenen
en beloven zich er aan te houden. Er mochten geen buitenstaanders
op het hofje blijven slapen en de bewoonsters mochten zelf ook
niet buiten het hofje overnachten.
Het hofje mocht nooit leeg zijn. Zelfs met Pasen of Pinksteren
moesten er minstens twee vrouwen op het hof blijven. De poort
moest 's avonds om tien uur gesloten worden. In het begin was
dit een taak van alle bewoonsters, te verrichten bij toerbeurt,
later waren de portiersters er mee belast.
Portiersters waren twee bewoonsters met een extra taak. Zij zorgden
er voor dat het hofje schoongehouden werd, deelden het water uit
als de regenbakken op 't hofje afgesloten waren en waarschuwden
de dokter in geval van ziekte van een bewoonster. Bovendien onderhielden
zij vaak het contact tussen de andere bewoonsters en de buitenwereld.
Het hofje nam na 1685 diverse Franse Hugenoten
op die na het Edict van Nantes naar de Noordelijke Nederlanden
gevlucht waren.
naar boven
[1863]
Constantia woningen Willemsstraat
149-165

Constantiahof
Willemsstraat
Na
de demping van de Goudsbloemgracht in 1856 werden de Constantia-woningen
gebouwd.
Filantropisch
ingestelde rijke particulieren richten in 1852 de Vereeniging ten
behoeve der Arbeidersklasse op. Onder de vleugels van die vereniging,
richt J. van Eyk in 1863, de stichting voor de Ambachtsstand-Constantiawoningen
op. Arme arbeiders, ouder dan 60 jaar, konden daar kosteloos wonen,
op voorwaarde dat ze tenminste twaalf jaar voor één
patroon hadden gewerkt.
De woningen werden genoemd naar de vrouw van Van Eyk, Constantia
van Loon.
De
Constantia-woningen lijken veel op hofjeswoningen
Een gesloten bouwblok van lage eenvoudige woningen met de voordeur
aan een binnenplaats met een bleekveld en een pomp. Anders dan
vroeger ontbrak een regentenkamer of een kapel. Oorspronkelijk
waren er 36 kleine woonvertrekken.
Architect
P.J.Hamer
ontwierp Constantia naar het model van de classicistische paleisbouw.
Het lukte hem de woningen met minimale middelen een zekere standing
te geven.
Men komt binnen via een imposante ingang met afwisselend stuc
en baksteen geblokte pilasters.
Onder het fronton is de naam van Constantia aangebracht.
Na de dood van het echtpaar Van Eyk werd het hofje beheerd door
de Van Eyk stichting.
In 1921 werden de woningen overgedragen aan de Vereniging ten
behoeve van de Arbeidersklasse.
De bejaarden die er toen nog woonden mochten tot hun dood kosteloos
blijven.
Omdat het onderhoud te kostbaar werd kocht de gemeente in 1962
op één na alle aandelen van de vereniging.
De Constantia-woningen zijn tot rijksmonument verklaard.

Westerstraat
221--289 en 351-381.
Onder leiding van architect Marloes van Haaren werd het
woonhof in 1987 gerenoveerd.
Concordia zuid
Elandsstraat 183-201
C.P.
van Eeghen was vanaf 1850 tot zijn overlijden in 1889 als
sociaal geëngageerd zakenman
In de jaren 50 van de 19e eeuw kocht hij de verkrotte hoek Elandsstraat/Lijnbaansgracht/Lijnbaansstraat.
Van Eeghen liet er tussen 1858 en 1860 woningen bouwen door P.J.
Hamer, een architect die in staat was tegen lage
kosten degelijke en betaalbare arbeiderswoningen te bouwen. Doordat
er werd gekozen voor zogenoemde rug-aan-rugwoningen, rond een
binnenplaats die sterk deed denken aan een ouder type woningen
dat een filantropische oorsprong had: het hofje.
Het naambord boven de toegangspoort is later weggehaald,
maar een afgesloten hek beschermt de huidige bewoners tegen nieuwsgierige
hofjes-toeristen.
In tegenstelling tot Concordia-noord heeft Concordia-zuid, geen
monumentale status.
naar boven
[1648]
Raepenhofje Palmgracht 28-38
  
De
naam van de Palmgracht was tot in de 18e eeuw Nieuwe Braak.
Braak was een moeras ontstaan bij een doorbraak. Aan die nieuwgegraven
Palmgracht is een dwars geplaatst poortgebouw gekomen met een
klein rond poortje met daarboven een prachtige jaartalsteen.
Het hofje is gesticht door Pieter Adriaanszoon Raep (1581-1666)
met het geld van de erfenis van zijn vader. Dat was een trezorier,
een belastingambtenaar die voor Christelijk Gereformeerde weduwen
zonder kinderen en bejaarde oude vrijsters een woonplek stichtte.
Zijn naam staat afgebeeld op een wapenschild als een knolraap
met de letters P.A.
Naast de deuren is de letter L aangebracht die verwijst naar de
huizen waar de diakenen elke vier weken met de collectebus aanklopten.
De letter L van Gereformeerde lidmaten, zijn door diakonie-weesjongens
aangebracht.
In de regentenkamer, die later ingebouwd, en in 1997 gerestaureerd
werd, is een copie van een schilderij van de stichter te zien
met zijn hand op een doodshoofd met een lege zandloper er naast.
Er wordt beweerd dat Raeps het hofje stichtte uit dankbaarheid
voor de Vrede van Münster in 1648, maar waarschijnlijker
is dat hij onsterfelijk wilde worden omdat hij geen nageslacht
had.
Het hofje was bedoeld voor protestantse dames. In het reglement
staan regels voor het ophangen van wasgoed.
Oorspronkelijk waren er in de twee loodrecht op elkaar staande
vleugels 12 woningen in 6 huisjes. Er zijn nu 11 woningen. De
deurkozijnen zijn gekoppeld. De kruiskozijnen zijn er nog maar
het glas-in-lood niet meer.
Vondel schreef een gedicht op het Raepenhofje:
Peter Raep, de trezorier
Boude uit mededogen hier
't Weduwen en Weezenhof
Men gebruik het tot Godts lof
naar boven
[1648]
Bosschehofje
Palmgracht 20-26

Naast het Raepenhofje bevindt zich het Bosschehofje
dat gesticht werd door Arend
Dirkszoon Bosch voor een stuk of acht Protestante
Doopsgezinde vrouwtjes. Bosch was een graanhandelaar met een vermogen
van fl.30.000,-.
De vier 'Huisjes van Bosch' werden na de oorlog onbewoonbaar verklaard.
Ze zijn in 1952-1953 gerestaureerd en er kunnen nu 4 dames, waarvoor
geen leeftijdgrens, kerkgenootschap of reglement meer geldt, wonen.
naar boven
[1667]
Het Suykerhoff hofje Lindengracht
149-163

Het is genoemd naar Pieter
Jansz. Suyckerhoff.
Deze bepaalde bij testament van 4 januari 1667, dat zijn nalatenschap
besteed moest worden aan het bouwen en onderhouden van een armenhof.
Het was bestemd voor 'bedaagde dochters en weduwen van Protestantse
huize'. Voorwaarde voor toelating was dat deze 'vrouwspersonen'
eerlijk waren en van onbesproken gedrag en dat ze 'een vredelievend
humeur' hadden. De vrouwen mochten na zonsondergang niet meer naar
de zolder om turf te halen, dat was brandgevaarlijk omdat je dan
een kaars mee moest nemen.
Oorspronkelijk waren er negentien woningen. Door samenvoeging van
enkele te kleine woningen zijn daar nog vijftien van over.
Een lange smalle gang door en je komt op het hofje, met die mooie
pomp in het midden. De aanblik ontroert door eenvoud en harmonie
die vanzelf wel een vredelievend humeur veroorzaken.
Uit die pomp kwam vroeger wel verontreinigd putwater dat door de
zindelijke wijfjes uitsluitend voor het schoonhouden van hun huisje
gebruikt mocht worden. Buitenstaanders mochten daarom ook geen water
uit deze pomp halen. De verontreiniging kwam voornamelijk omdat
het regenwater in een loden vergaarbak opgevangen werd en met loden
buizen naar de put onder de pomp vloeide.
Overigens als de bewoonsters ziek werden, waren de anderen verplicht
de zieke liefdadig te verzorgen. Als een bewoonster dement was werd
ze afgevoerd naar een gesticht.
Als de bovenbuurvrouw stierf werd ze verplicht bij haar benedenbuurvrouw
opgebaard.
De sleutel van de kasten van de overledene moesten meteen bij de
regenten ingeleverd worden.
De overgebleven turf en het voedsel mocht de buurvrouw houden.
naar
boven
[1755]
Het Nieuwe Suykerhofje Prinsengracht
385-393

Gerard van het Reve in het Nieuwe
Suykerhofje
Foto Frits Gerritsen
Dit
hofje werd gesticht door suikerraffinadeur Gerrit ten Sanden
en zijn vrouw Maria de Groot.
Het was via een gang te bereiken.
De familieleden van de stichters kregen, als ze zulks begeerden,
voorrang.
Iedere bewoner kreeg met Nieuwjaar een nieuw hemd. Tijdens de
Vasten en in
de slachttijd werden vleeswaren en grutterswaren uitgedeeld.
Zoals blijkt uit bovenstaande foto probeerde Gerard van het
Reve zich op dit rustige plekje aan zijn literaire werk te
wijden.
Hij verhuisde op 4 december 1947 vanuit zijn ouderlijk huis naar
dit kleine huisje, niet meer dan een donker hol met een bedstee.
Hij was er overigens alleen overdag. Het hofje werd bewoond door
studenten die het overnachten van een meisje verboden. Gerard
sliep stiekem op een zolder in de Deurlostraat bij zijn latere
vrouw, Hanny Michaelis.
Het hofje is rond 1960 opgeheven.
naar
boven
[1670]
Het Konijnenhofje Konijnenstraat

Luthers Diaconiehofje genaamd
het Konijnenhofje / Binnenplaats
In de tweede helft van de zeventiende eeuw zijn er plannen om
op de hoek van de Lauriergracht een tweede Lutherse kerk te bouwen.
Na veel gedoe wordt echter besloten om de Ronde Lutherse kerk
aan de kop van de Singel te bouwen en de grond op het Konijnenerf
krijgt een andere bestemming.
De Lutherse diaconie koopt in 1656 de helft van het erf compleet
met de daarop getimmerde bouwsels voor fl.7700,- om er Armenhuisjes
op te bouwen.
Oorlog en de zwarte pestilentie zorgde voor een crisis waarin
ouden en gebrekkigen geraakten.
Het eerste Lutherse diaconiehofje werd in 1670 daadwerkelijk gebouwd
en krijgt de naam Konijnenhofje.
Het hofje raakte met de 16 huisjes snel overbevolkt.
De oudste huisjes hadden kelderwoningen en er waren bovenverdiepingen.
Er was geen bleekveld.
Alles bij elkaar telde men 51 behuizingen met elk twee bedsteden
voor twee vrouwspersonen.
Die kregen verzorging als ze ziek waren en 's winters levensmiddelen.
Verder moesten ze voor zichzelf zorgen. Als ze zich maar zedelijk
en godsdienstig gedroegen.
Per twee huisjes was een gevelsteen aangebracht met stichtelijke
woorden:
D.Vreese, D.Lievde, 't Geloof, D.Opregtigheid,
D.Waarheid, D.Stantvastigheid en D.Overwinning.
Op een grote steen werden die woorden samen gebeiteld tot een
spreuk op rijm.
Geloov en Hoop doen hier haar milde gaaven
blyken.
De Lievde voed de Vreede en koestert arremoe.
Opregtigheit blinkt uyt, de Waarhyd yuygt ons toe:
So kan Stantvastighyd met Overwinnig pryken.
Nieuwbouw heeft de hofjes verdrongen.
Van de originele bouwsels is niets anders bewaard gebleven dan
de gevelstenen die in het nieuwe Evangelisch Luthers Diaconiehof
op het Staringplein nr. 9 ingemetseld zijn.
De
Konijnenstraat tussen de Elandsstraat en de Lauriergracht
Dit gebied werd in het begin van de 17de eeuw bij de stad getrokken.
Een archeologische opgraving was bedoeld om informatie in te winnen
over de eerste huizenbouw, maar vooral over de landinrichting
en de activiteiten ter plekke voor de aanleg van de stadswijk
de Jordaan.
Midden in het opgravingsterrein werd een sloot aangetroffen, de
Gasthuissloot die de noordgrens van het verkavelingsperceel, het
Margrietenpad, markeerde. Onder in de sloot lag laat-16de-eeuws
materiaal. De perceelscheiding bleek met zand en een pakket biezen
en rijshout te zijn gedempt, vermoedelijk vanwege de herinrichting
van het gebied tijdens de stadsuitbreiding van 1612.
Na de demping van de Gasthuissloot werd het terrein opgehoogd
en bebouwd.
Koorndragersgang
Deze steeg werd eveneens aangelegd.
In de sloot zijn enkele hoornpitten van geiten en een stierenschedel
met slachtsporen gevonden.
Aan de zuidzijde van de sloot lag tegen de beschoeiing een omvangrijk
pakket leerafval.
Deze overblijfselen houden verband met de ambachtelijke activiteiten
in dit gebied van leerbewerkers en huidhandelaren.
Behalve de Konijnenstraat herinneren hier nog verschillende andere
straatnamen aan, zoals de Hazenstraat, de Berenstraat en de Wolven-
en Huidenstraat.
naar
boven
[1737]
Het Rijpenhofje Rozengracht
116-126
Rijpenhofje oude ingang / rechts:
de nieuwe ingang
Het
is een stichting waarvoor Gerard van den Rijp
een deel van zijn nalatenschap bestemd had.
Dat ging niet erg gemakkelijk, want vd Rijp had een ongelukkig
huwelijk met Debora Gelthouwer.
Daarom benoemde hij de zonen van zijn zuster Jan en Job tot enige
erfgenamen.
In het testament staat het beding dat na het beëindigen van
het echtscheidingsproces met zijn 'huysvrouw' een bedrag van 20.000
guldens bestemd was voor het aankopen van huisjes voor gelovige
arme personen opdat die hun leven lang gratis konden wonen. Verder
nog eens 20.000 gulden om die huisjes te onderhouden en, als er
dan nog iets overblijft, de bewoners financieel te ondersteunen.
De herberg 'Het Turfschip van Breda' en de daarnaast gelegen
hoedenmakerij en nog een bebouwing in de Pijpenmakersgang werden
aangekocht. Dat kwam wel goed uit want de herberg had geen goede
naam, er was sprake van 'ligtvaardige bijeenkomsten van ongebonden
jongeren'.

De binnenplaats van het oude
Rijpenhofje
[1774]
Overdracht
De erfgenamen dragen het hofje over aan
de Doopsgezinde Gemeente.
Toen in 1764 neef Jan van de Rijp overleden was kon uit
zijn nalatenschap meer huizen aan de Weversgang bij het hofje
getrokken worden. Eigenlijk moest er nog een hofje komen maar
nicht Veronica van de Rijp had het vruchtgebruik van de
erfenis en zij stierf pas in 1832. Toen was de waarde van de erfenis
zo in waarde verminderd dat een nieuw hofje er niet meer in zat.
[1913]
Nieuwbouw
Het oude hofje raakte in verval en op 10 juni 1913 werd een fris
nieuw gebouw in gebruik genomen.
Twintig dames konden hier nu kosteloos wonen. Daniël
Beek heeft een legaat bestemd om, in plaats
van turf uit te delen, te zorgen dat er centrale verwarming kwam.
Op een kleine binnenplaats met planten kon men lekker rustig in
de zon zitten terwijl het verkeer op de Rozengracht steeds drukker
werd.
Een monumentale fontein siert een begroeide blinde muur van het
buurhuis.
Omdat de regentenkamer niet in de nieuwbouw opgenomen was kwamen
een aantal historische schilderijen, waaronder een tweetal van
Govert Flinck als bruikleen in het bezit van het Rijksmuseum.
Er wonen nu Doopsgezinde vrouwen van boven 50 jaar.
naar
boven
Hofje
van de Weduwe Roosen Eerste Passeerdersdwarsstraat 124-130

Het waren
bestaande huizen uit de tweede helft van de 18e eeuw die in 1820
voor dit nieuwe doel werden gebruikt. Het hofje heeft geen eigen
binnenhof met een tuin, maar wel een mooie gevelsteen. In plaats
daarvan hebben bewoners zelf aan de voorkant kleine tuintjes aangelegd.
Opvallend is het raampje op de bovenverdieping op de hoek. Dit
is gewoon nep, en het lijkt net alsof de verdieping helemaal tot
daar doorloopt. Het gordijntje dat je ziet, verbergt eigenlijk
een dakspant.
naar
boven
[1877]
Verdriethuisjes, Hamers- en Bouwershofje Marnixstraat
281

Hamers- en Bouwershofje Marnixstraat
281
Het R.C.Oude-Armenkantoor
heeft het gebouw gesticht. Het kwam aan de rand van de Jordaan
bij de Raambarriere te liggen. Het Hamershofje was voordien gelegen
aan de Herengracht 373-387
De Hamerhuisjes waren genoemd naar de zeepziederij De Hamer van
Willem Willemsz
van Beynsdorp op het Damrak. Door de ophoging
van de stadswal kwamen die huisjes in de verdrukking. Ze werden
toen wel de 'Verdriethuisjes' genoemd.
De Bouwershuisjes in de Wijde Steeg moesten ook ontruimd worden.
Marretje Arend
Bouwers-dochter was één van de
bewindhebbers en haar naam werd aan het nieuwe hofje verbonden.
Dat liep door van de Marnixstraat tot de Lijnbaansgracht. Er waren
24 éénkamerwoningen met ramen aan de straatkant,
voor 24 weduwen of ongetrouwde vrouwen boven 50 jaar. In het begin
sliepen er ook wel twee vrouwen in zo'n huisje.
Het geld van de fondsen is op en het exploitatietekort komt nu
ten laste van Stichting Roomsch Catholijk Oude Armen Kantoor, een Amsterdams charitatief vermogensfonds, gevestigd in hofje
'Liefde is het Fondament' aan de Keizersgracht te Amsterdam..
naar
boven
[1744]
Rozenhofje Rozengracht 147-181
Rozenhofje
/ Binnenplaats
Doopsgezinde Collegianten*) stichten
omstreeks 1741 het Rozenhofje uit de nalatenschap van de houthandelaar
Jan de Jager, onder conditie
dat de kas binnen 2 jaar 'het montasch van deze, zoo verre het
kan strekken, te besteden, tot het aankopen of bouwen van bijeengevoegde
wooningen, bekwaam voor behoeftige, eerlijke en inzonderheid bedaagde
en oude lieden, die zij daarin voor niet en zonder iets, ook niet
tot reparatiën of lasten, te contribueeren zullen moeten
laten woonen' enzovoort.
In 1741 kochten zij een gedeelte van het gewezen Doolhof als het
begin van het Rozenhofje.
Drie jaar later konden de eerste huisjes betrokken worden door
protestantse bejaarde vrouwen.
Het hofje groeide uit tot 25 woningen dank zij schenkingen en
legaten.
De vrouwen woonden er kosteloos en kregen soms kleine geldbedragen
en turf voor de kachel.
In 1789 besluiten zij tot een gift van fl 20.000,- aan het Rozenhofje
en voor 6 jaren jaarlijks fl 400,- om behoeftige collegianten
te steunen en regenten van het Rozenhofje wel degelijk verplicht
zijn om naast de familie van de stichter Jan de Jager, in de eerste
plaats 'collegianten weduwen of bejaarde dochters' met inwoning
te begunstigen.
Bij besluit der vergadering van 31 dec. 1927 is de collegiantenkas
opgegaan in het Rozenhofje.
*) De Collegianten
vormden een vrijzinnige kerkelijke stroming, zij pleitten voor
een universeel soort christendom. Het ware geloof sloot geen enkele
gelovige buiten, van welke richting hij ook was.
De collegianten hielden niet van alle mogelijke dogma's. Ze legden
de nadruk op het directe contact met God. Het was geen kerkgemeenschap,
maar hun leden kwamen uit de verlicht-christelijke kringen van
doopsgezinden en remonstranten. In de maandelijkse bijeenkomsten,
de colleges, kon iedereen vrij spreken en was het avondmaal voor
iedereen opengesteld.
Populair was de doop bij onderdompeling, bij voorkeur in een leerlooierskuip.
De oude voorgevel (L) is in
1884 vervangen door de huidige gevel (R).
Nieuwe Doolhof 'In De Orange Pot'
met fontein 'De Wereld'
[1662-1755]
Het Nieuwe Doolhof
Voor het Rozenhofje gesticht werd was er
op die plek aan de Rozengracht een tuin met fonteinen en 'bedriegertjes'
die doorliep tot de Looiersgracht.
Er stonden vele beelden met Bijbelse onderwerpen waaronder het
beeld van David en Goliath dat nu in het Amsterdam Museum
staat. Een van de beelden stelde Eva Vliegen voor. Het
was de bijnaam voor Besje van Meurs die 32 jaar lang niet
gegeten en gedronken had ondanks het feit dat de kruimels nog
aan haar mond te zien waren. Het beeld van Van Speyk, die soms
plotseling zijn pistool afschoot, kortom een Amsterdams stukje
Efteling in die tijd.
Daarna verdwenen de bezienswaardigheden naar de Plantagebuurt
en Rembrandtsplein en het Panopticum aan de Amstelstraat.
naar
boven
Hilmanshof
Nieuwe Looiersstraat 146-152
Oorspronkelijk
is het een zelfstandigwonen-project van de Evangelische Leefgemeenschap
die pastorale en psychosociale zorg aan personen tussen 18
en 45 jaar geven.
naar
boven
[1601]
Lindenhofje Lindengracht 94-112
Het werd oorspronkelijk gesticht als doopsgezind Armenhof. Er
waren toen tien huisjes waar twintig woningen in waren. In 1801
moesten die hersteld worden en werden ze, samen met de vier huizen
aan de Lindengracht aan het RC Armenkantoor verkocht voor fl.6025,-.
Daarna kwam een uitbreiding in 1885 en uiteindelijk werd het in
1939 geheel vernieuwd. Niets was meer te zien van het oorspronkelijke
hofje. Het bleef zo heten omdat het nu eenmaal aan de Lindengracht
lag.
In de reglementen van alle hofjes waren bijzondere zaken opgenomen
die een voorwaarde waren om er te wonen. Zo ook in het reglement
van het Lindenhofje uit 1601. Men moest bijvoorbeeld minstens
een goed bed met vier lakens en slopen per persoon bezitten. Aan
zindelijkseisen geen gebrek. Iedere zaterdagochtend moest de hele
boel met burgwalwater schoongeboend worden. Zieke bewoners moesten
door medebewoonsters verzorgd worden. Nou ja, vloeken en drankgebruik
mocht niet en men moest voorzichtig met vuur en licht omgaan.
'Dove kolen en as', mochten niet in 'houte bakken' bewaard worden,
Regenwater werd spaarzaam door een portierster verdeeld en in
de winter ging de deur om half zeven dicht.
Tegenwoordig
is dit hofje niet meer toegankelijk voor publiek. Boven de deur
is de oorspronkelijke naamsteen nog te zien. Nadat de voorgevel
in 1885 vernieuwd is en na de verbouwing in 1939 is er niets meer
over van de tien huisjes met houten trappetjes naar bovenkamertjes.
Er is nu en kinderhospice van het Leger des Heils in gevestigd.
Dat is een huis waar ernstig zieke kinderen van 0 tot 19 jaar
kunnen logeren.
Het is begrijpelijk dat er daarom geen bezoekers binnengelaten
worden.
naar boven
Het
Roetershofje Lindengracht tussen 171 en 187.

Roetershofje
/ toegangspoortje
Soms kun
je alleen al aan de straatnummers zien dat er achter de hoge gevels
ergens een hofje moet zijn. Als aan de Lindengracht de nummering
plots van 171 naar 187 springt, ligt daar verscholen achter een
deur het Roetershofje.
Het is ooit gebouwd voor oudere dochters en weduwen zonder crimineel
verleden en dus van onbesproken gedrag en niet agressief.
naar
boven
Zeven
Keurvorstenhofje Tuinstraat 197-223

Buskruitmaker Cornelis Martensz. Pronck is stichter van
het hofje.
Op 10 juni 1641 kocht hij voor fl.2600 een stukje tegenover de
stadstimmertuin in de Tuinstraat.
Het hofje was bedoeld voor oude rooms-katholieke armlastige vrouwen.
Dit betekende niet dat ze tot de allerarmsten behoorden en bedeeld
werden. Verwacht werd dat ze enig inkomen hadden uit werk, uit
bezittingen of gesteund werden door familieleden.
In 1739 werd het hofje 'Pronckenhofje genaamd de Zeven Keurvorsten' genoemd. Waar de naam Zeven Keurvorsten vandaan komt, is niet
duidelijk. Dat er zeven vorsten tegelijk in Amsterdam overnacht
hebben is niet waarschijnlijk en bovendien mochten er geen mannen
op het hofje komen.
De stichter had bepaald dat het bestuur van het hofje gevormd
zou worden door zijn mannelijke nakomelingen.
Pieter Geelhand was aan het begin van de achttiende eeuw
regent van het hofje. Ter herinnering aan zijn overleden vrouw
Alida breidde hij in 1724 het hofje uit. Het was de bedoeling
dat dit het Alida's hofje zou heten. Een gedenkplaat herinnert
aan deze uitbreiding.
Nadat de 8e en 100e penning, belastingen op onroerend goed, verhoogd
waren, betaalde hij die na 1734 niet meer. De de gemeente Amsterdam
wilde het hofje executoriaal verkopen. Toen riep hij de hulp van
familieleden in. Die betaalden een verbouwing in 1775.
Timmerman Jan Luijten kreeg fl.6000 voor 't nieuwe gebouw van
't voorhoffie. In de huisjes aan de voorzijde woonden steeds
twee vrouwen. Ze betaalden fl.50 om er hun leven lang te mogen
wonen. In sommige gevallen betaalden de regenten het.
Het waren weduwes en ongehuwde vrouwen boven de 50 jaar. Eén
keer werd er een 'gesepareerde' vrouw geplaatst en één
keer een vrouw met een kind.
Wie op het hofje woonde, had te maken met de door de regenten
vastgestelde regels. Een van de vrouwen was aangesteld als portierster
of moeder. Zij sloot en opende de poort, hield toezicht en was
de contactpersoon met de regenten.
Aan het einde van de achttiende eeuw zijn er uitdelingen in natura.
Zoals turf om hun huis te verwarmen. Ook werden aardappelen en
grutterswaren uitgedeeld. Meestal gruttemeel' en gort,
verder groene of grauwe erwten en bruine bonen. Soms rijst of
brood, boter en 'ossevlees'. Wanneer een bewoonster overleed en
er was nog proviand over dan ging dat naar de volgende bewoonster.
De dag van de beschermheilige, St. Barbara was een feestdag waarop
de vrouwen werden getrakteerd op koffie, suiker en iets lekkers.
Later werd in een nieuw reglement bepaald dat men twee keer per
jaar tien gulden en op feestdagen twee gulden zou krijgen in plaats
van die uitdeling.
De kapel was gewijd aan de beschermheilige St. Barbara. Er bevonden
zich relieken van deze heilige in de kapel en een beeldje uit
de zestiende eeuw.
De kapel is na de Tweede Wereldoorlog slechts een enkele keer
gebruikt, bijvoorbeeld voor begrafenissen. Een geestelijke uit
de kerk van de minderbroeders-kapucijnen in de Tichelstraat leidde
dan de eucharistieviering.
Begin jaren tachtig is overwogen om van de kapel een gemeenschapsruimte
van te maken, maar uiteindelijk werd besloten haar te verhuren.
Nadat de kapel zodanig was aangepast dat er kon worden overnacht,
werd de ruimte halverwege de jaren tachtig verhuurd aan een keramist.
De bouwkundige toestand was echter slecht. Daarom werd de kapel
in 1987 gerestaureerd. Sinds die tijd wordt de kapel gebruikt
als atelier.
In 1968 werden
plannen gemaakt voor restauratie er werden subsidies aangevraagd.
Na de verbouwing zouden de huizen een zit-slaapkamer, een woonkeuken,
een was-doucheruimte en een wc hebben. Ondanks moeilijkheden met
de subsidiëring ging men intussen door met voorbereidingen
van de restauratie. Eind 1979 stond het gedeelte dat gerenoveerd
zou worden leeg. In december werd het gekraakt.
Om te kunnen restaureren moesten de huizen leeg zijn. Probleem
bleek dat de krakers niet wilden meewerken. Pas in 1990 vertrokken
de laatste krakers. Eindelijk kon met de restauratie worden begonnen.
Aan het eind van dat jaar was de restauratie gereed. Er werd gezocht
naar nieuwe huursters die aan de doelstelling van het hofje voldeden.
Dat leverde problemen op met de Dienst Herhuisvesting. Van de
oorspronkelijke bewoners keerde niemand terug.
De restauratie kon niet geheel uit de subsidies worden betaald.
Daarom werd het schilderij 'De verrijzenis van Christus' verkocht
aan Musée d'Hazebrouck in Frankrijk.
De regenten hebben in 2009 het bestuur overgedragen aan woningcorporatie
Ymere.
Bron: Een
uitgebreide beschrijving in het Stadsarchief van Amsterdam.
naar boven
Regenboogsliefdehofje
Tuinstraat 100-102

Bankier Joannes Baptista van Aerde stichtte in 1806 in
enkele bestaande panden het hofje. Het huidige complex is de in
1884 ontstane uitbreiding, bestaande uit twee woningblokjes met
trapgevels, aan de straatzijde verbonden door een muur met een
poort. Er woonden elf vrijgezellinnen. Een van hen was Joanna
ten Bosch, wasvrouw van beroep. Ondanks haar eenvoudige beroep
kon ze daar wonen, waarschijnlijk omdat de woning haar door een
familielid nagelaten is. Het was waarschijnlijk niet zo'n rijk
hofje.
Het hofje is gesticht om katholieke mannen en vrouwen een gratis
woning te verschaffen. Of ze nog andere bijstand kregen is niet
bekend.
Er was een schuilkapel die in 1947 gesloopt werd. Daarin hing
een bijzonder mooi altaarstuk van de kruisiging, geschilderd door
Johannes Voorhout. Het is door een ouderling van de protestantse
Oranjekerk aangekocht. Maar de kerkgangers vonden het schilderij
maar niks en het werd snel doorverkocht aan Museum Amstelkring.

naar
boven
Verborgen
ingangen
De meeste ingangen
vallen niet op. Pas als je een donker portaal of duistere gang
ingaat ontsluit
zich de hof, binnenplaats of een bleekveld met een waterpomp. De
meeste bezoekers komen van een drukke binnenstad in een volstrekte
rustgevende omgeving terecht en vragen zich steeds af wie er wonen
en of er soms nog een plek vrij is.
Rijpenhofje
Rozengracht / Concordiahofje Westerstraat
/ Zeven Keurvorstenhofje in de Tuinstraat

Huiszitten
weduwenhof aan de Karthuyserstraat / Rozenhof
op de Rozengracht / Jongensweeshuis
op de Lauriergracht
naar
boven
|
|