De
zeven christelijke werken van barmhartigheid
Drie ervan hebben direct betrekking op de
zorg voor weeskinderen:
Het kleden van de naakten,
Het laven van de dorstigen en
Het spijzigen van de hongerigen.
Verzorgen
van de weeskinderen
/ Schilderij van Jan Salomonsz. de Bray [1663]
Op het schilderij van Jan Salomonsz. de Bray in het Franshalsmuseum,
dat overigens vroeger ook een weeshuis was, wordt brood aan de
wezen uitgedeeld. De kinderen eten er flink van. Een meisje krijgt
een kan met dunbier te drinken, een lichte biersoort, dat dagelijks
gedronken werd. Alle kinderen krijgen weeshuiskleren waarmee ze
op straat te herkennen zijn, één rode en één
zwarte mouw.
Wezen
zijn er altijd geweest
In de middeleeuwen en op het platteland tot in de vorige
eeuw werden weeskinderen meestal door de overheid of de kerk bij
particulieren uitbesteed. Dat werd onderhands geregeld of er was
een openbare aanbesteding. Tijdens een veiling in een herberg
of pastorie, werden de kinderen op een rij werden gezet en de
omstander die het minste kostgeld vroeg, dus de laagstbiedende,
mocht hen mee naar huis nemen.
Een zeer vroege variant van gezinsverpleging!
In de 15de en 16de en met name in de 17de eeuw ging men er in
de meeste steden echter toe over weeskinderen op te vangen in
speciale inrichtingen.
Pestepidemieën
Weeshuizen waren nodig omdat Amsterdam groeide van 30.000 inwoners
in 1585 tot 115.00 inwoners in 1630. In de jaren daarna woedden
enkele pestepidemieën die duizenden slachtoffers maakten.
Voeg hierbij de Engelse zeeoorlogen en de voortdurende
armoede van het gewone volk tijdens de Gouden Eeuw en het
is duidelijk dat er grote aantallen wezen moesten worden gehuisvest.
De overheid kon het wezenprobleem niet aan en stimuleerde religieuze
groepen tot het stichten van weeshuizen. Het onderhouden van een
weeshuis vormde een symbool voor de voortreffelijkheid.
Daarbij kon het de kinderen ervan weerhouden om over te stappen
naar een ander geloof.
Kinderen
in het gareel houden
In het begin van de 19de eeuw was er geen sprake van maatschappelijk
werk. Er was alleen maar armen- en wezenzorg dat meestal werd
uitgeoefend vanuit kerkelijke en particuliere
liefdadigheid.
Wanneer er niet voor ouderloze of aan hun lot overgelaten kinderen
werd gezorgd, dan werden zij door armbesturen of diaconieën
zo voordelig mogelijk uitbesteed aan gezinnen.
Omdat
er volop huisindustrie was, kon men daar goedkope werkkrachten
gebruiken. Controle op de behandeling van de kinderen was er niet.
De gestichten, vooral de grotere, waren niet veel meer dan opbergplaatsen
voor kinderen.
In het Aalmoezeniershuis 'borg' men 2000 kinderen op. Van gestichtsopvoeding,
gericht op het individuele kind, kon men nauwelijks spreken. De
kinderen moesten in het gareel worden gehouden, de straffen waren
hard. Bij de overheid kwamen klachten binnen over misstanden in
weeshuizen, men had kritiek op de opvoeding. Ook de situatie van
kinderen in gevangenissen was niet benijdenswaardig.
Opvangen
en bewaren van kinderen is een vak
In de Middeleeuwen werd het door
Begijnen uitgeoefend.
Later komen verwaarloosde kinderen in weeshuizen terecht. Van
daaruit worden ze in textielfabrieken en dergelijke te werk gesteld.
De kinderen worden vaak ook op andere manieren slecht behandeld
en zelfs mishandeld.
In de betere standen werden voor het grootbrengen van kinderen,
afhankelijk van de welstand, een kraamvrouw, gevolgd door een
baker en, als het kind anderhalf jaar is, een meid aangesteld.
Het speelterrein was daarmee beperkt tot de keuken. Omdat die
gevaarlijk was kregen de kinderen een zwaar 'keurslijf' aan en
soms werd het mutsje opgevuld tot een soort valhoedje.
De baby's waren zo fors ingebakerd dat men ze gewoon aan een haak
aan de muur kon hangen.
Men beweerde wel dat ze in geval van brand over het huis heen
gegooid moesten kunnen worden.
Andere ideeën over opvoeden
Vanaf 1850 is er door wetgeving geleidelijk
verandering opgetreden.
Opmerkelijk is ook de toenemende invloed van pedagogische directies
die het belang van de individuele opvoeding benadrukten. Besturen
en directies kregen te maken met de veranderende ideeën in
de samenleving, met het 'marktmechanisme' van teruglopende bezetting
en een overheid die de tekorten niet aanvulde. Daarnaast ontstonden
'moderne' gestichten die het soms beter deden dan de bestaande.
Van
opvangen naar opvoeden
In 1905 werden de Kinderwetten aangenomen.
Er ontstond een Voogdijraad die het opvoedingsbelang van
kinderen moest waarborgen.
In 1921 werden de Kinderrechter en de Ondertoezichtstelling ingevoerd.
Tot ongeveer 1950 bleven de inrichtingen geïsoleerde organisaties
die zo modern waren als het bestuur of de directie toelieten.
Men gaat na verkregen rijksgoedkeuring over tot verzorging en
opvoeding van voogdijkinderen.
We zien dat veelal eerder naar voren gebrachte ideeën algemeen
erkend raken:
ontplooiing van de eigen persoonlijkheid, vermijden van hospitalisatie,
bevorderen van gezinssfeer, coëducatie, contacten buiten
bevorderen en differentiatie van aanpak.
>
lees hier hoe het toegaat op een bewaarschool
[1520]
De eerste Amsterdamse weeshuisjes

Het eerste
Amsterdamse weeshuis Kalverstraat 71 in het begin van de 16de
eeuw
Huiszittenmeesters
De zorg voor
onverzorgd achtergebleven wezen was oorspronkelijk opgedragen
aan de zogenoemde 'Huiszittenmeesters'. Dat waren gegoede
burgers die alle mogelijke vormen van sociale ondersteuning voor
armen en wezen op zich namen. Deels deden zij dat uit religieuze
overwegingen.
De eerste weeshuisjes staan in Amsterdam tussen Rokin en Kalverstraat
en bieden plaats aan zeven of acht kinderen.
De voorganger van het Burgerweeshuis werd rond 1520 door een aantal
gegoede burgers opgericht.
De inrichting was uitsluitend bestemd voor kinderen van Amsterdamse
poorters. Vondelingen en kinderen van arme mensen werden er niet
opgenomen.
Het weeshuis aan de Kalverstraat 71 was 1524 voltooid.
Werckelicke Hulp
Het motto was: "daer inne schamele arme Wees-kinderen
onderhouden werden bij hantreyckinge van goede menschen"
Het weeshuis bekostigde alles uit de opbrengst van belastingen,
loterijen en collecten Men verhuurde grond aan touwslagerijen
of lijndraaierijen. Ze deelden ook de winsten van de schouwburg,
verhuurden stadsvuilnisvaten en zo meer. Daarnaast verkreeg het
weeshuis na de Alteratie inkomsten uit het belangrijke eigen huizen-
en grondbezit. Zoals de Kapel ter Heiliger Stede, nu Nieuwe Zijds
Kapel, de beschikking over de inkomsten van het rijke Karthuizerklooster
kreeg.
Maar in 1553 loopt het uit de hand wanneer het aantal kinderen
in een dergelijk huis uitgroeit tot wel tweehonderd. Daar is het
huis te klein voor en het geld is op. De kinderen zullen het huis
moeten verlaten
'tenzij dat het bij mijnheeren de Burgemeesteren werckelicke
hulp ende assistentie gedaen werdt.'
Cannabisvergiftiging
In 1566 vertoonden de weesjes vreemde verschijnselen. Schuimbekkend
rolden ze over de grond en klommen als katten het dak op. Er werd
beweerd dat ze glasscherven en naalden uitbraakten. Ze zwierven
door de stad en de mensen dachten dat de weeskinderen visioenen
zagen en de toekomst konden voorspellen.
Zoals er tegenwoordig naar gekeken is zou het gaan om 'moederkorenvergiftiging' die ontstaat als de wezen bedorven rogge te eten krijgen.
Er was een hongerwinter gaande en kinderen kregen alleen maar
hennepkoeken te eten dus valt ook te denken aan een cannabisvergiftiging.
Uitwassen daarvan zijn heden ten dage ook wel gesignaleerd bij
drugtoeristen die in Amsterdam het dak op klimmen en uit ramen
vallen.
Maar Laurens Jacobsz Reael, een voorganger van de Amsterdamse
calvinisten, sprak van een wonder. Passie waarmee de jongens en
meisjes met 'den boosen geest beswaert wierden; door welcke
men sach en hoorde veel wonderwercken'. In ieder geval werden
twee vrouwen als heks aangeklaagd, maar gelukkig niet veroordeeld.
naar
boven
[1580]
Het weeshuis der Stad Amsterdam / Het Burgerweeshuis

Poort van het Burgerweeshuis aan de Kalverstraat
/ Op de gevelsteen een tekst van Vondel
Er komen steeds meer wezen.
Er ontstaat behoefte aan ruimere huisvesting.
Na de Alteratie kon het Sint Luciënklooster, gelegen
aan de Kalverstraat tegenover het oorspronkelijke weeshuis, verkregen
worden. De afspraak was dat de 14 nonnen, die nog in het klooster
zaten, levenslang onderhoud en huisvesting kregen.
In 1580 werden de wezen naar het voormalige klooster overgebracht.
In 1632 had men meer dan 700 wezen. Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis,
dat al sinds 1601 niet meer in gebruik was, kon tot uitbreiding
dienen voor huisvesting van jongens. Het oude klooster werd afgebroken
en daarvoor het tegenwoordig nog bestaande gebouw aan de Kalverstraat
92 in de plaats gezet.
Het weeshuis was bekend als 'het Weeshuis der Stad Amsterdam'. Om het verschil aan te geven tussen het Aalmoezeniersweeshuis voor vondelingen en verlaten kinderen, en het Diaconieweeshuis der Hervormde Kerk, werd na 1700 de naam Burgerweeshuis, algemeen
gebruikt.

De wezen
in hun kenmerkende rood-zwarte kleding. Op het hoofd een 'pedikelkap'
of luizenkap.
De burgerwezen
kregen een goede opleiding. Ze gingen naar school en de jongens
leerden ambachten, zoals houtbewerking en dergelijke, terwijl
de meisjes les kregen in handwerken. Aangezien het om honderden
kinderen ging, waren de regels streng. Zelfs op straat moesten
de wezen zich netjes gedragen, omdat ze erg herkenbaar waren door
hun kleding. De linkerkant van de jurken en jassen waren felrood
en de rechterkant zwart, de kleuren van het wapen van Amsterdam.
Tijdelijk was het uniform geheel zwart op het bevel van Lodewijk
Napoleon in 1808 met de initialen B.W.A. op de linkerschouder.
Dit werd echter in 1816 teruggedraaid. Pas in 1919 werd het uniform
afgeschaft.
[1811]
Tijdens het Franse bewind werd de instandhouding van het gesticht
bedreigd door de aanschrijving van de Prefect van het Departement
van de Zuiderzee om de burgerwezen in het Aalmoezeniersweeshuis te plaatsen omdat de verzorging en opvoeding van de kinderen van
het Burgerweeshuis de helft duurder was. Na het invoeren van rigoureuze
bezuinigingen ging dat niet door. Maar er dreigde nieuw gevaar
door het Koninklijk Besluit van 1822, waarbij alle wezen, vondelingen
en verlaten kinderen die op kosten van het Rijk verzorgd werden,
zodra ze zes jaar waren, naar de koloniën van de Maatschappij
van Weldadigheid moesten worden gezonden.
Om hieraan te ontkomen, besloten de regenten van alle subsidie
af te zien. Na nieuwe bezuinigingen konden regenten aan het stadsbestuur
berichten, dat ze voortaan geheel in eigen onderhoud zouden voorzien.
[1960]
Zo rond het begin van de 20e eeuw nam het aantal wezen af. Er
kwam meer welvaart en betere medische verzorging waardoor mensen
minder snel stierven. Al gauw werden er ook kinderen opgenomen
waar de ouders tijdelijk niet voor konden zorgen, bijvoorbeeld
door ziekenhuisopname. In 1954 kreeg Aldo van
Eyck opdracht een nieuw kindertehuis te bouwen aan het IJsbaanpad in Amsterdam-Zuid.
Zes jaar later werd het nieuwe Burgerweeshuis opgeleverd.
In 1962 werden
de gebouwen van het oude Burgerweeshuis aan de gemeente Amsterdam verkocht.
Na een ingrijpende verbouwing opende dertien jaar later, in 1975,
het Amsterdams Historisch Museum er zijn deuren. De eet- en slaapzalen
werden bibliotheek of expositieruimte.
Het museum draagt tegenwoordig de naam Amsterdam Museum.
naar
boven
[1570]
Het
Maagdenhuis

Het Maagdenhuis aan het Spui toen er nog water
in stroomde
Weesmeisjes
waren oorspronkelijk ondergebracht in een huis op het Begijnhof.
In 1578 werd het Sint Margarethenklooster in de Nes gehuurd. Toen
het klooster werd ontruimd zijn de meisjes hier en daar in de
stad ondergebracht.
De stichting verhuisde naar de Nieuwezijds Voorburgwal, het vijfde
huis benoorden de Lijnbaanssteeg.
Omdat er steeds meer kinderen wees werden, zijn in 1628 twee huizen
aan het Spui gekocht. In 1684 nog een derde huis. In 1752 werden
de panden verbouwd. In 1783 kwam het monumentale pand aan het
Spui gereed. Tijdens de bouw konden de kinderen worden ondergebracht
in het, door heren Burgermeesteren daartoe ter beschikking gestelde,
Spinhuis aan de Oudezijds Voorburgwal.
Oorspronkelijk werden alleen katholiek gedoopte Amsterdamse meisjes,
jonger dan vijftien jaar, van wie beide ouders waren overleden,
in dit weeshuis opgenomen. Overigens is gebleken dat men soepel
met die regels, vooral wat betreft de leeftijdsgrens, omging.
In 1812 wordt de opname grens verlaagd tot 14 jaar. Onechte kinderen
of halfwezen, die niet opgenomen werden, kregen vaak een alimentatie.
In 1668 waren er 76 wezen. De oudste was 66 en de jongste 6 jaar.
Dat er zulke oude wezen waren lag aan de gewoonte om om meisjes,
die door ziekte of gebreken niet geschikt waren voor de maatschappij,
in het huis te houden. In 1679 is sprake van 42 slaapplaatsen
en omdat er in vele kribben 3 meisjes samen sliepen, is aan te
nemen dat er zeker 100 wezen waren, waarbij nog een aantal uitbestede
kinderen gerekend moet worden. In 1796 werd een top aantal van
400 bereikt.
Vanaf 1815 worden dat steeds minder. In 1929 waren er nog 45,
zodat regenten erover dachten de stichting op te heffen. Maar
na een fusie met het St. Nicolaas Gesticht was het aantal kinderen
weer opgelopen tot 84.
De geschiedenis van het St.-Nicolaas Gesticht zal altijd
wel uiterst duister blijven. De regenten vonden het niet nodig
om alles nauwkeurig vast te leggen. Het Gesticht, dat vóór
1842 Gesticht van Boetvaardigheid heette en later Gesticht
van Liefdadigheid werd genoemd, is waarschijnlijk in 1814
is opgericht. Dat is het werk geweest van Jacobus Cramer, pastoor in het Maagdenhuis.
Het was bedoeld als een tehuis voor halfwezen en oudere wezen,
die volgens het reglement niet in het Maagdenhuis opgenomen konden
worden. Of men in de eerste decennia van het bestaan van het gesticht
ook gevallen meisjes heeft opgenomen, hetgeen de naam van de stichting
vóór 1842 zou doen vermoeden, staat niet vast.
Op 21-jarige leeftijd kwamen de meisjes los van de voogdij en
verlieten het huis, welk afscheid op plechtige wijze steeds in
de meimaand plaats had.
Sedert 1810 bestond een contract met het Burgerweeshuis betreffende
opname van katholieke burgerwezen in het Maagdenhuis en het R.K.Jongensweeshuis,
voor welke kinderen het Burgerweeshuis een jaarlijks alimentatiegeld
betaalde.
Om de overplaatsing van wezen naar de Koloniën der Maatschappij
van Weldadigheid te Veenhuizen te ontgaan, besloot het Burgerweeshuis
in het vervolg af te zien van alle subsidie uit de Stadskas, waardoor
echter wel een algemene bezuiniging noodzakelijk werd. In 1879
is genoemd contract met het Maagdenhuis verbroken, terwijl het
R.K.Jongensweeshuis op grond van het nieuwe reglement voor het
Burgerweeshuis een nieuw contract aanging. In 1908 verklaarden
regenten van het Maagdenhuis zich bereid katholieke burgerweesmeisjes
op te nemen, waarbij het Burgerweeshuis voogd zou kunnen blijven.
bij het verlaten
van het Maagdenhuis op het Spui, in 1953, zijn er nog 53 meisjes
in het huis en ongeveer 17 uitbestede kinderen. Een aantal meisjes
worden in gezinnen en andere tehuizen ondergebracht en de overigen
gehuisvest in een tijdelijk gebouw in de tuin van het St. Elisabeth
Gesticht.
Maagdenhuisbezetting

Nadat h et gebouw
geen weeshuis meer was werd het uiteindelijk het administratief centrum van de Universiteit
van Amsterdam.
Het kwam in het nieuws door de zogenoemde Maagdenhuisbezetting.
Op
17 mei 1969 bezetten studenten het gebouw. De eis was medezeggenschap
op alle niveaus. Proviand en andere levensbehoeften voor de bezetters
komen via een raam en geïmproviseerde brug over de Handboogstraat
binnen. Op 21 mei maakt de politie hardhandig een einde aan de
bezetting.
naar
boven
[1678]
Het Luthers
Weeshuis 'De Laurier'

Luthers Weeshuis aan de Lauriergracht / binnenplaats
(R)
In 1678 wordt het Luthers Weeshuis op de Lauriergracht
116 gevestigd in een reeds bestaand pand. Het is in de achttiende
eeuw meerdere keren uitgebreid. De huidige voorgevel is uit 1757.
Tegelijkertijd is een dwarsvleugel met regentenkamer gebouwd.
Het gebouw is een schenking van de Lutherse koopman Jan
Geerkens.
Het heeft een hoofdgebouw en twee losstaande vleugels op het binnenterrein.
Op die manier konden de jongens en meisjes in het weeshuis worden
gescheiden.
In het weeshuis werd onderwijs gegeven. Weesjongens worden als
werkjongens bij ambachtslieden in de leer gedaan. Meisjes moeten
in de huishouding werken. In het weeshuis is een bakkerij die
ook het brood bakt voor uitdeling aan de armen. Vanaf 1783 is
er een apotheek en een schoenmakerswinkel aan het weeshuis verbonden.
Op de fronton is nog steeds de Lutherse
zwaan te zien.
Het weeshuis had, net zoals het Jongensweeshuis aan de overkant,
last van weesjongens die op alle mogelijke manieren aan geld voor
drank probeerden te komen. Het was daarom banken van lening verboden
geld aan weeskinderen uit te lenen.
In 1811 moest het oude Weeshuis aan de Lauriergracht op bevel
van Napoleon worden ontruimd. Hij had het huis nodig als ziekenhuis
voor zijn gewonde soldaten en de Lutherse wezen werden er als
het ware uitgeschopt.
Het Luthers Diaconie Weeshuis

Luthers
Diaconie Weeshuis aan de Nieuwe Keizersgracht
Op 30 april
1811 werden de 141 weeskinderen ondergebracht in het Diaconie
Huis aan de Nieuwe Keizersgracht, vanaf dat moment ook wel het
Wees-, Oude Mannen- en Vrouwenhuis genoemd. Dit ging niet zonder
problemen. De bedden en de beste kinderkleren werden per schuit
naar de nieuwe locatie vervoerd. Dat was een enorme onderneming
waar de hele stad voor uitliep.
De algemene leiding werd opgedragen aan een college van acht regenten,
vier dienende en vier oud-diakenen, en zes regentessen. De regentessen
hielden toezicht op de huishouding van het gehele gesticht en
op de vrouwelijke suppoosten.
Oorspronkelijk namen de regenten zelf de wezen op. Voorwaarde
was, dat de ouders een bepaalde tijd als burgers in Amsterdam
hadden gewoond en lidmaten van de Evangelisch-Lutherse gemeente
waren. Ze mochten ook geen geen ondersteuning van de diaconie
gehad hebben. Wezen die niet aan deze regels voldeden werden door
de diaconie bij particulieren uitbesteed. Dit was echter geen
succes en al snel klaagden diakenen over de slechte verzorging
en de gebrekkige opvoeding. Om aan deze wantoestand een einde
te maken, besloot men deze groep als diaconie wezen toch in het
Weeshuis op te nemen. De diaconie verleende subsidie voor iedere
diaconie wees, maar behield zich het recht voor de diaconie wezen
weer uit het Weeshuis te nemen. Tot 1851 zijn op deze wijze diaconie
wezen opgenomen.
Het aantal wezen liep al snel op. Tussen 1811 en 1861 werden er
naast de 2300 oude lieden ook 1348 wezen verpleegd.
naar
boven
[1700]
Het RK
Jongensweeshuis
Een plek van rust tussen Elandstraat en Lauriergracht
in het hart van de Jordaan.
Het complex bestaat uit meerdere gebouwen en is ontworpen door
Steven Vennecool, de laatste van de grote architecten
uit de 17e eeuw.
Het oudste gedeelte werd gebouwd rond 1550, een houten woonhuis
waarvan de originele constructie nog gedeeltelijk bewaard is gebleven.
Rond 1700 werden de eerste gebouwen voor het weeshuis in gebruik
genomen.
In 1790 werd er een stuk bijgebouwd en in 1883 is het laatste
gedeelte afgebouwd.
Bijzonderheid is dat onder het complex een gangensysteem loopt
waarvan beweerd wordt dat het weeshuis verbindt met voormalige
kloosters in de omgeving. Tijdens de oorlog werden er wapens voor
het verzet verborgen.Meer waarschijnlijk is dat het om een stelsel
van waterkelders gaat.
>
lees hier
meer over het
Jongensweeshuis
[1960]
Kindertehuis
Amstelstad
Het Jongensweeshuis weeshuis wordt een lekentehuis voor
voogdijkinderen
Het aantal weesjongens liep na het begin
van de 20e eeuw aanmerkelijk terug.
Het katholieke fundament brokkelt af en er komen voorzichtig ook
kinderen van andere gezindten.
De meeste kinderen worden geplaatst vanuit een sociaal zwak milieu
waar een uitgebreid en verdrietig verhaal bij hoort.
Het karakter van het huis moest gaan veranderen.
Het aantal der voogdijkinderen jongens zowel als meisjes werd
voortdurend groter en wanneer men na 1957 eraan gaat denken de
oudbouw aan de Lauriergracht te verlaten, is de naam `jongensweeshuis'
inmiddels zo goed als verdwenen.
[1971-1992]
Ortho Pedagogisch Centrum 'de Platanen'
Het weeshuis is een inrichting voor zwakzinnigen geworden.
Het OPC is in 1964 opgericht door de bevlogen arts Ben
Sajet.
De etiketten die de bewoners door de buurtbewoners en de gemeenschap
opgeplakt krijgen zijn gevarieerd:
Dollen / Onwijzen / Mallen
/ Dwazen / Wezenlozen / Debielen / Innocente / Simpele van geest
/ Zwakzinnigen / Geestelijk gestoorden / Verstandelijk gehandicapten.
Tegenwoordig is de politiek correcte benaming: mensen
met een verstandelijke beperking.
In 1992 werd het gebouw De Platanen niet meer goedgekeurd als
huisvesting voor psychiatrische patiënten.
[1997]
Renovatie van de Platanen
De Gemeente draagt de Platanen over aan
Woningbouwvereniging
Eigen Haard die
begint in 1992 met een renovatie die in 1997 voltooid is.
Sociaal-culturele
bestemming
De Gemeente Amsterdam heeft De Platanen voor een symbolisch bedrag
overgenomen van de regenten onder voorwaarde dat er altijd een
sociale functie en een culturele bestemming aan gegeven zal worden.
Op binnenplaats
van de Platanen spelen nu kinderen van een kinderdagverblijf en
naschoolse opvang.
In de kapel geeft een Jeugdtheatergroep schoolvoorstellingen en
in de slaapzalen zijn wooneenheden voor senioren gebouwd.

De
binnenplaats van De Platanen met de pomp

Soms kijken de kinderen er naar Jan Klaassen
of bouwen ze er een wigwam
naar
boven
[1631]
Het Walen
Weeshuis

De Waalenpoort
in de Laurierstraat
Aan het eind
van de 17de eeuw werden de hugenoten, de Franse protestanten,
in hun land met geweld gedwongen zich tot het katholicisme te
bekeren. Ongeveer 12.000 hugenoten vluchten naar Amsterdam. Dat
had tot gevolg dat een kwart van de Amsterdammers Frans was. Er
kwamen hele Franse buurten en kroegen, en er was een Franse kerk.
Dat was niet altijd naar de zin van de Amsterdammers die de hugenoten
wantrouwen omdat die hun eigen taal bleven spreken en schrijven
en op die manier zorgden voor 'verfransing ' van de Hollandsche
woordenschat. In Amsterdam werden alle Franstalige immigranten
Walen genoemd. In 1586 wees het stadsbestuur ze een
voormalige kloosterkapel toe als Walenkerk.
De Waalse
Gemeente was al vele jaren in groei en bloei toen de Kerkenraad
ontdekte dat veel weeskinderen van arme ledematen niet in het
Burgerweeshuis geplaatst konden worden omdat de ouders niet als
echte Poorters (burgers) aangemerkt werden.
Met toestemming
van het Stadsbestuur en ondersteund door giften en legaten werd
in de Laurierstraat een weeshuis opgericht. Het gebouw had drie
gevels en de ingang werd in de volksmond de Waalen Poort genoemd.
De achteringang was op de Lauriergracht. Het vuile- en het schoone
weespad herinneren aan het weeshuis.

Hospice
Wallon aan de Vijzelgracht
Het Walen
Wees- en Oude vrouwen en mannenhuis.
Veertig jaar
later was de behuizing veel te klein en ging men naar een deftig
groot gebouw tussen de Vijzelgracht, Prinsengracht en Weteringdwarsstraat.
Dit Hospice Wallon werd later uitgebreid met vleugels
voor oude vrouwen en mannen.
Het weeshuis
was het middelpunt van een Walenhoek die bestond
uit de hele strook tussen Prinsengracht en Lijnbaansgracht van
de Leidsegracht tot de Utrechtsestraat. Aan weerszijden van de
Vijzelgracht (de Weteringbuurt en het Noordse Bos)
liet het stadsbestuur voor Franse textielwerkers speciale wevershuizen
bouwen, al was de belangstelling daarvoor veel kleiner dan gehoopt
In 1971 werd
het gebouw onder de naam Maison Descartes in gebruik genomen
als Frans cultureel instituut
Het Franse taal- en cultuurcentrum Institut Français op de Vijzelgracht verdwijnt na 83 jaar uit de stad. Het gebouw staat te koop. Per 30 juni 2016 stoppen alle cursussen. De docenten zijn een petitie gestart.
naar
boven
[1651]
Het
Engels Weeshuis
Aan het eind van de 16e eeuw en in het begin van de 17e eeuw was
er in de Verenigde Nederlanden een groot aantal Engelsen en Schotten.
Velen van hen waren gekomen om in de opkomende handel en industrie
een bestaan te vinden.
Anderen zochten hier hun toevlucht, omdat zij in hun vaderland
om hun godsdienstige overtuiging werden vervolgd. Een derde groep
vormden de soldaten, die behoorden tot de door Koningin Elizabeth
naar de Nederlanden gezonden hulptroepen of tot de Engelse en
Schotse regimenten in Staats dienst.
In 1651 werd in twee huizen op de Looiersgracht
het Engels Weeshuis opgericht.
Als regenten van het weeshuis werden twee ouderlingen en twee
diakenen van the English Reformed Church aangesteld. Deze bleven
een jaar in functie. Ze vergaderden een maal per week in het weeshuis.
Als voorzitter trad een ouderling op en als secretaris een diaken
die ook de administratie van het weeshuis deed.
De leiding van het huis berustte bij een vader. Hij werd belast
met de zorg en het toezicht op de kinderen en met het geven van
onderwijs. Over de toelating van wezen werd door regenten gestemd.
Was er geen eenparigheid, dan besliste het Consistory. Opgenomen
werden wezen, van wie de vader lidmaat was. In bepaalde gevallen
zouden ook vaderloze kinderen worden toegelaten.
De minimum leeftijd voor de toelating was vier jaar en de maximum
veertien. Op hun twintigste jaar moesten de kinderen het huis
verlaten. Er was een numerus clausus voor kinderen van Engelsen
die Amsterdams burger waren, omdat deze kinderen ook in aanmerking
kwamen om in het Burgerweeshuis te worden opgenomen.
Nog voor het einde van de 17e eeuw kwam er een nieuw reglement
tot stand, waarbij ter bevordering van de "quiet and peacable
agreement between the elders and deacons" werd bepaald,
dat voortaan de vier diakenen regenten van het weeshuis zouden
zijn. Echter werden de reglementen voor het huis door predikanten,
ouderlingen en diakenen gezamenlijk vastgesteld. Deze stelden
ook de vader van het weeshuis en de twee diakonessen aan en beslisten
over de toelating van wezen.
Iedere ouderling kreeg het recht om ten allen tijde het weeshuis
te bezoeken om zich van de toestand aldaar op de hoogte te stellen.
Bovendien kwamen twee keer per jaar een predikant en twee ouderlingen
naar het weeshuis en stelden aldaar een onderzoek in naar de vorderingen
van de kinderen. Kinderen van Engelsen die tevens Amsterdams burger
waren, werden voortaan niet meer tot het weeshuis toegelaten.
De twee diakonessen zorgden voor de kleren, het linnengoed en
de levensmiddelen in het weeshuis. Ook waren zij belast met uitdelingen
van linnengoed aan de armen.
In het reglement van 1763 verdwijnt iedere invloed van het Consistory
op het bestuur van het weeshuis.
De inspectie door predikanten en ouderlingen werd afgeschaft.
In 1779 verhuisde
het weeshuis naar het pand O.Z. Achterburgwal 120. In 1864 is
het opgeheven.
Ook het ambt van diakones is toen afgeschaft. Vanaf de oprichting
tot de opheffing herbergde het weeshuis naast wezen en halfwezen
ook behoeftige ouden van dagen.
De Diakonieschool 1840-1851
Voor het onderricht aan de weeskinderen, die nu eens door de vader
van het weeshuis werden onderwezen, dan weer op de stadsscholen
werden geplaatst, werd in 1840 door diakenen een school opgericht.
Als schoolbestuur traden diakenen op. Behalve de kinderen uit
het weeshuis zouden ook de kinderen van arme gemeenteleden de
school mogen bezoeken.
Er werd naast de gewone vakken ook onderricht gegeven in de Engelse
taal. De Engelse lessen werden zelfs door kinderen van niet-lidmaten
gevolgd.
In 1851 werd de school wegens te weinig leerlingen opgeheven.
De kinderen werden op de stads-tussenscholen geplaatst. Wel werd
er een leerkracht aangetrokken die op het weeshuis Engelse lessen
moest geven.
Deze lessen van diakoniewege zijn ook na opheffing van het weeshuis
voortgezet. Zij worden ook nu nog gegeven.
naar
boven
[1656]
Het Diakonie-weeshuis
der Nederduitsche Hervormde Gemeente

Op Vlooienburg,
waar nu de Stopera staat, werd in 1656 het Diaconieweeshuis gebouwd
Als
je vals zingt gaat je haar er af en moeten de regenten buigen!
In het Diaconie Weeshuis in de Zwanenburgerstraat werden twee
achttienjarige meisjes wegens oneerbiedig gedrag tijdens het zingen
van een stichtelijk lied na het ontbijt uit de eetzaal verwijderd.
Twee weeshuisregenten maakten korte metten met hun liederlijkheid:
voor straf moest heur haar eraf.
Dat kwam in de krant.
Een van de meisjes had voor de grap met trillende stem als een
oud besje gezongen. Ze kregen de slappe lach. De straf was wreed,
want de regenten hadden hen van het schoonste sieraad
der vrouw beroofd.
De twee meisjes stonden, volgens de regenten, als zeer ongunstig
bekend en waren al meermalen bestraft, zoals opsluiting in de
kelder en het verbod om op zondagmiddag naar buiten te gaan. De
twee oudste regenten hadden hen daarom nu gedegradeerd naar de
groep van jonge meisjes die een kapje droegen over hun zeer kort
geknipte haar. Dat was wel zo hygiënisch en effectief tegen
hoofdluis. De grotere meisjes mochten hun haar laten groeien onder
een hoge muts.

Diaconessen dreigen op te stappen
De goede naam van het Diaconieweeshuis was aangetast. Het bestuurslid
A. Gildemeester, een commissionair in koloniale waren,
had gemerkt dat zijn contacten op de Beurs gevaar liepen. Andere
bestuursleden dachten er net zo over, temeer daar de zusters Diaconessen,
mevrouw M.D. Gildemeester-de Clercq was één
van hen, dreigden met opstappen.
Vrouwelijke diakenen, de diaconessen, hielden toezicht op de zorg
voor de weesmeisjes. Dat vrouwen een kerkelijke functie hadden
was uniek voor het weeshuis.
In een persverklaring moest staan dat die twee meisjes al eerder
ernstig de orde verstoorden en nu was de maat vol.
Twee dagen later kwamen de regenten opnieuw bijeen. Opzichteres
(matres) Naatje Voet bleek een zestienjarig
meisje zodanig met een mattenklopper geslagen te hebben dat het
riet was gebroken. Ook dát nog. Voet kreeg ontslag. Abraham
Kuyper, de leider van de ARP, schreef in De Standaard dat
de kwestie van de weesmeisjes als een hetze van modernisten en
liberalen tegen het rechtzinnige weeshuisbestuur was.
De problemen
voor het bestuur stapelen zich op.
Toen de directeur overleed wilden de meisjes meelopen in de begrafenisstoet,
maar dat vond men 'met het oog op het gebeurde' niet gewenst.
Dat veroorzaakte weer herrie in het bestuur en men besloot dat
de diaconessen regentessen genoemd werden en dat er zonder hen
geen maatregelen tegen meisjes genomen konden worden. Snel werd
een nieuwe directeur benoemd. Op diens voorstel werd in april
1880 besloten dat de meisjes vanaf hun veertiende jaar heur haar
'tot op zekere hoogte' mochten laten groeien.

Een maaltijd in het weeshuis. Schilderij van
Jan Victors
Nieuwbouw
Het gebouw uit 1656 was vervallen en ongeschikt voor nieuwe vormen
van jeugdzorg zoals opvang in kleine groepen. Er waren nog altijd
600 weeskinderen, waarvan 100 waren uitbesteed bij gezinnen. Gezinsopvang
nam toe en moest wel tot sluiting van weeshuizen leiden.
In 1882 kwam er een nieuw meisjeshuis in de Tesselschadestraat.
Voor de jongens kwam nieuwbouw in de Zwanenburgerstraat gereed
in 1889. Dat gebouw werd in 1903 alweer verlaten. Het was te groot
geworden vanwege de uitbestedingen en de daling van het aantal
wezen.
Tot 1918 zouden jongens en meisjes in de Tesselschadestraat zitten,
daarna tijdelijk op Keizersgracht 369-377 en vanaf 1932 in de
Volkerakstraat.

De Wielingen in de Volkerakstraat
In 1976 kwam
een einde aan de jeugdopvang in dit inmiddels De Wielingen genoemde
gebouw.
Bijna een eeuw na de woelingen die het kortzichtige strafbeleid
van weeshuisregenten teweeg hadden gebrachten.
Bron: Marius van Melle & Niels Wisman
naar
boven
[1675]
Het Weeshuis
der Doopsgezinde Collegianten

Weeshuis
genaamd de Oranjeappel, Herengracht 346 / gevelsteen
Een
weeshuis, een literaire broedplaats
10 februari 1746: het vierjarig weeskind Aagje Deken wordt
opgenomen in het deftige Collegianten-weeshuis De Oranje
Appel te Amsterdam, op verzoek van haar oom en voogd Gerbrand
Deken en diens moeder. Ze sluit vriendschap met haar medewees
Maria (Mietje) Bavink, die in 1769 het
weeshuis verlaat om in dienstbetrekking te komen bij de dichteres Lucretia Wilhelmina van Winter-van Merken.
Aagje bleef tot 1767 in het weeshuis.
Op latere leeftijd schrijft zij in haar Geschrift eener bejaarde
vrouw daarover: "De meisjes hebben het daer voor hunnen
stand in de waereld al te wel: men leert haer daer denken!".
Na het verlaten van het weeshuis had ze verschillende dienstbetrekkingen.
Later begon ze een koffie- en theehandeltje.
Betje Wolff
en Aagje Deken hebben elkaar later, in 1776 in het huis van
Jan Everhard Grave, aan de Lauriergracht opnieuw ontmoet.
Ik ben blij tot in de puntjes van mijne hairlokken,
schreef Betje vanuit de Beemster aan de vrijetijdsdichter
Graafje toen hij voorstelde om in zijn huis te komen
logeren om daar Aagje te leren kennen. Ze kon nauwelijks wachten.
Haal mij, plak me in de koets en rij met mij naar uw huis!
. Betje en Aagje waren toen 38 en 34 jaar oud.
Het weeshuis
De Oranje Appel bestond in Aagje Dekens tijd uit een complex van
drie bijeenstaande, onderling verbonden gebouwen. Het eerst verworven
perceel aan de Keizersgracht (thans tussen nr. 345-347) waar de
jongens gehuisvest waren; een in 1680 aangekocht huis aan de Herengracht
(nu nr. 344-346), onmiddellijk achter het pand De Oranje Appel
gelegen, en het zogenaamde Dogtershuis, dat in de aan elkaar grenzende
achtertuinen van de eerder genoemde percelen was opgetrokken,
met een eigen uitgang aan de Huidenstraat (rechts naast het huidige
nr. 4). In dat ruim getimmerde Dogtershuis woonde Aagje Deken.

Vergadering
van de Collegianten
De Collegianten vormden een vrijzinnige kerkelijke stroming, zij pleitten voor
een universeel soort christendom. Het ware geloof sloot geen enkele
gelovige buiten, van welke richting hij ook was.
De collegianten hielden niet van alle mogelijke dogma's. Ze legden
de nadruk op het directe contact met God. Het was geen kerkgemeenschap,
maar hun leden kwamen uit de verlicht-christelijke kringen van
doopsgezinden en remonstranten.In de maandelijkse bijeenkomsten,
de colleges, kon iedereen vrij spreken en was het avondmaal voor
iedereen opengesteld.
Populair was de doop bij onderdompeling, bij voorkeur in een leerlooierskuip.
Het weeshuis
is in 1929 naar Hilversum verhuisd.
naar
boven
[1613]
Het Aalmoezieniersweeshuis

Op 29 januari 1613 vaardigden 'mijne heren van den gerechte' een
keur uit over bedelaars, vagebonden, verlaten kinderen en dergelijke
lieden, waarin tevens voor de échte armen, volwassenen
en kinderen, een college van aalmoezeniers of armenvaders werd
ingesteld. De naam aalmoezenier had niets met de Roomse kerk van
doen, hij was armenvader, bestuurder van een
Een gedeelte van het voormalige Clarissenklooster aan het Singel,
tussen Heiligeweg en Muntplein, werd ingericht tot Aalmoezeniershuis,
feitelijk een armenhuis. Het Tuchthuis en het Spinhuis waren er armenhuis.al om om bedelende mannen en vrouwen werk te verschaffen.
Deze huizen waren in feite een soort gevangenissen.
De aalmoezeniers hadden suppoosten in dienst. Die kregen weinig
betaald en konden hun taak om armen en behoeftige te helpen beslist
niet aan. De bedelaars moesten werk krijgen of een gevangenisstraf,
de wezen en vondelingen werden bij particulieren worden uitbesteed,
de arme huisgezinnen dienden voedsel en geld te ontvangen.
Pas in 1682 werden de aalmoezeniers ontlast van de zorg voor volwassen
armen.
De
vroedschap besloot dat een aalmoezeniershuis gebouwd mocht worden,
voor de distributie van aalmoezen en het opvoeden van ouderloze
kinderen. Bouwmeester was Daniël Stalpaert.
Op 1 januari 1666 kon het weeshuis aan de Prinsengracht in gebruik
worden genomen.
Men probeerde het aantal kinderen zo laag mogelijk te houden.
Ze kregen onderwijs in het weeshuis zelf. Op hun 15e jaar werden
de jongens bij een baas in de leer gedaan, terwijl de meisjes
in de brei, linnen of wollenwinkel kleding maakten voor weeshuis,
maar ook voor deftige Amsterdammers.
Ook vertrokken velen naar zee en naar de koloniën.
Uit het huis vertrekkende kinderen kregen een uitzet, deels bestaande
uit gereedschap. Ze bleven in de regel tot hun 18e jaar in het
weeshuis.
Niet alleen het arbeidsloon van de kinderen kwam aan het weeshuis,
ook hun nalatenschap als ze later kinderloos overleden en hiervan
geen zogeheten uitkoop hadden gedaan.
Men begon met 800 kinderen. Rond 1680 waren er al 1300 kinderen
ondergebracht. Meerdere kinderen moesten één kribbe
delen. In de loop der tijd konden enkele belendende panden worden
aangekocht. Het pakhuis De Prins, dat gebruikt werd voor voedselopslag
voor het weeshuis, werd verbouwd tot slaapzalen voor 300 kinderen
ingericht. In 1807 had men 2554 kinderen in dit huis weten te
proppen!

Het 'ingenomen
kinderboek' met de namen van de weeskinderen.
Een doorgeknipte speelkaart moest de identiteit van een vondeling
vastleggen.
Er
heerste grote armoede.
Als er een moeder in een gezin stierf lukte het de man niet om
een aantal kinderen op te voeden. Omdat dat de reglementen van
het weeshuis geen halfwezen toestonden monsterde de vader aan
bij de VOC. De buren brachten de kinderen naar het weeshuis.
Veel kinderen werden te vondeling gelegd. Een moeder gaf haar
pas geboren baby een op speciale manier doorgeknipte speelkaart
mee met daarop de naam en het verzoek het kind te dopen. De moeder
hoopte op die manier haar kind eens weer terug te krijgen. Helaas
overleed ze tien dagen later.

De wezen worden gekleed. Schilderij van Jan
Victors uit 1657
Eind 18e eeuw en vooral in de Bataafs Franse tijd moest er overal
worden bezuinigd, terwijl het aantal wezen groeide. Men begon
als proef kinderen op het platteland uit te besteden, in 1797
in Enschede, vanaf 1810 in allerlei andere plaatsen.
Toen in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid was opgericht,
die verlaten kinderen, wezen en vondelingen in gestichten in Veenhuizen
bijeenbracht, werden bij Koninklijk Besluit in 1822 dergelijke
kinderen van 6 jaar en ouder daarheen overgebracht. Regenten wilden
alleen de reeds uitbestede kinderen daarheen sturen.
Amsterdam verzette zich tegen de verplaatsing van 'hun eigen stadsbestedelingen'

Het wezengesticht in Veenhuizen van de Maatschappij van Weldadigheid

Het Aalmoezeniersweeshuis
als Gerechtshof
Toen
het Aalmoezeniersweeshuis een andere funktie moest krijgen werd
het verbouwd tot Paleis van Justitie. De feestelijke inwijding
kon pas 4 oktober 1836 plaatsvinden. Eerst werden er de slachtoffers
van de oorlog met België en van een watersnoodramp in het
Waterland in 1825 ondergebracht.
In april
2013 is een einde gekomen aan de rechtspraak in het paleis van
justitie aan de Prinsengracht.
Het gerechtshof en het ressortsparket zijn toen verhuisd naar
het nieuwe Paleis van Justitie aan het IJ.
De gebruikelijke projectontwikkelaars duiken op om er een hotel
van te maken.
naar
boven
[1830]
Bewaarschool
'Amsterdams Welvaren'
De
eerste van de Jordaan, Berenstraat
7
In
1781 werd een West-Indiëvaarder met de naam 'Amsterdams
Welvaren' buitgemaakt door een zwaarbewapend Engels koopvaardijschip.
De reders van de kaper lieten het schip verzekeren. Het schip
verging voor de Ierse kust. Een van de reders die het verzekeringsgeld
kon opstrijken was John
Warder, een Quaker die van zijn geloof geen geld mocht
aannemen dat uit oorlogshandelingen
voortkwam.
Na
zijn dood besloten zijn nabestaanden het bedrag van £ 1800
te besteden voor "eenige
nuttige inrigting binnen de stad Amsterdam".
De Amsterdamse quaker J.S.
Mollet opperde in 1828 het plan om een bewaarschool te bouwen,
naar het model van de infant schools in Engeland. Dat plan werd uitgevoerd.
Na de opening van de school werden 30 kinderen in de leeftijd
van twee tot zes jaar toegelaten.
In 1850 telde de school meer dan 100 leerlingen.
Het reliëf van het zeilschip Amsterdams
Welvaren kwam boven de deur te hangen en de initialen van
John Warder in de pui herinneren nog aan de oorsprong van de voormalige
bewaarschool.
naar
boven
[1853]
Vereeniging
tot Verbreiding der Waarheid
De
orthodox protestantse levenswijze was een belangrijk punt voor
de bewaarschool van deze vereeniging. Godsdienstonderwijzer Looman, bijgenaamd 'dominee scheefnekje'
wilde graag dat de kinderen de zuivere waarheid uit den Bijbel
leerden kennen.
In tegenstelling tot de bewaarscholen die door de stichting
tot Heil des Volks voor de arme kinderen in de Jordaan opgericht
werden, was deze bedoeld voor de gegoede burgers.
In vergelijking met de Matressenschooltjes hadden de bewaarscholen
betere lokalen met goede hygiëne en meestal ook goed opgeleide
leidsters. Toch zaten de kinderen met velen in een klas samengeperst.
Het gebouw in de Elandsstraat had zalen voor naai- en breilessen.
Op zolder werd schrijf- lees en tekenonderwijs gegeven. Er was
een goede bibliotheek en een grote zaal met een orgel en glas
in lood ramen.

De
bewaarschool in de Elandsstraat

Bewaarschool van de vereeniging op de Rozengracht
191

Prinses Wilhelminabewaarschool Egelantierstraat
147 [1879]
naar
boven
[1855]
Tot
Heil des Volks

Het Heilschooltje
in de Willemsstraat
Ds.
Jan de Liefde,
oprichter van Tot Heil des Volks, had het volk lief.
Hij zag de bittere armoe, dronkenschap en hier en daar kinderen
die slechts op handen en voeten konden lopen.
Zo was dat in de Jordaan. Hier huisden de armen en verminkten
en kreupelen en blinden uit Lukas 14.
De kerk en het christelijk geloof, hadden hun invloed op de bevolking
verloren.
Socialisme en anarchisme vonden breed weerklank bij de arbeiders.
Daar moest iets aan gedaan worden vond de dominee.
Eerst bijbellezingen
Dominee stapt op een goede dag naar een vrouw die op straat haar
viskisten aan het schoonmaken is en vraagt haar of hij in haar
huis bijbellezingen mag gaan houden. Ze heeft daar geen bezwaar
tegen. De volgende avond zitten in de woning van vrouw Schouten
vijf arbeidersvrouwen en een blinde orgeldraaier onder zijn gehoor.
Het is het begin van wat nu de stichting Tot Heil des Volks
heet.
Bewaarschool
De eerste activiteit is het stichten van een bewaarschool aan
de Willemsstraat in het hart van de Jordaan. De school is bedoeld
voor haveloze kinderen die in grote armoede leefden en nooit enig
onderwijs hadden ontvangen. Zij kregen les, maar ook kleren, eten
en een bad.
Er kwamen zondagsscholen, kinderkerken, naai- en breischolen,
jongerenclubs.
Bewaarschool
staat nog op een steen boven de ingang van het monumentale pand
aan de Willemsstraat.
De trap met de kinderleuningen, waaraan duizenden kinderen uit
de Jordaan hun houvast hebben gezocht is uit het gebouw gesloopt.

Eben Haëzer
Inrichting voor Havelooze Kinderen
Bloemstraat 191, voor Bijzonder Lager Onderwijs
De school
was in het begin bedoeld voor haveloze kinderen die in grote armoede
leefden en nooit enig onderwijs hadden ontvangen. Haveloos is
een benaming voor mensen zonder bezit, maar ook voor armoedig
en slordig gekleed. De kinderen kregen op school vaak nieuwe kleding.
Het gebeurde nogal eens dat het kind de volgende dag weer in z'n
oude kloffie kwam omdat de nieuwe kleding naar de pandjesbaas
was gebracht.
Regelmatig werd er een kind uit de klas gehaald vanwege luizen.
De jongens kwamen dan kaalgeschoren terug. Een meisje kreeg een
verband waar een of ander goedje op gesmeerd was om de luizen
te doden. Zo'n verband noemde men "pedikelkap"
of "luizenkap"
> lees hier meer over deze school
naar
boven
[1700]
De
Matressenschooltjes
Er
waren zo'n 200 Matressenschooltjes in Amsterdam.
Ze waren gevestigd in kelders en op zolders van toch al niet riante
huizen.
De matres was de eigenares van het
schooltje en ze leefde van de opbrengst van het opvangen van kinderen.
Vaak kon de matres zelf nauwelijks lezen. Het onderwijs bestond
uit het opdreunen van het Onze Vader. Daarnaast leerden kinderen
het abc, de getallen van 1 tot 10 en als de matres zelf het lezen
machtig was, de eerste beginselen van het spellen.
Een inspecteur verzuchtte:
"In vele dier
schooltjes was ik niet bij magte, wegens stiklucht of onreinheid,
binnen te gaan; er werd niets degelijks geleerd, noch bij het
kind ontwikkeld; slechts razen, vechten en twisten hoorde men
er."
De matressenschooltjes waren wel de meest jammerlijke inrichtingen
voor de opberging
en verzorging van kleine kinderen, die er vanaf hun tweede levensjaar
werden opgenomen.
"De
schoolmatressen zijn doorgaans oude Meyden, welke de dienst lastig
valt, of aan den kost niet meer kunnende komen, een schooltje
gaan opzetten; of 't zijn weduwen, door den dood haarer Mans in
armoede gestort, die geenen anderen weg open zien, om zich tegen
den honger en de kou anders te wapenen." Bij deze vrouwen
zaten de kleinen op lage bankjes en op stoven, in groot getal,
in bedorven, ongezonde atmosfeer"
Nog in de
negentiende eeuw tierden deze inrichtingen welig in de Amsterdamse
volksbuurten onder de naam matressen- of vrouwenschooltjes.
Bewaren van kinderen.
Bewaarscholen waren beter dan die Matressenschooltjes. De onderwijzeressen
werden geschoold, de inrichting was relatief schoon en de kinderen
konden er af en toe ook op matrassen een middagdutje doen.
Toch zaten er zo'n 200 kinderen in één ruimte en
was de 'schoollucht' of 'secreetlucht' goed te ruiken.
Er werd veel 'geleerd' zoals spraakoefeningen, versjes opzeggen,
verklaren van woorden en bijbelse geschiedenis. De kinderen moesten
'oefenen met tol, bal en hoepel', maar let op, dat mocht geen
spelen heten. De kinderen moesten wennen aan orde, zedelijkheid,
werkzaamheid, gehoorzaamheid en beleefdheid.
De
verheffing van het volk.
Vanaf 1800 vond men dat de opvoeding van arme kinderen in bewaarinrichtingen
en tehuizen moest plaats vinden. Er kwamen bewaarscholen voor
kinderen van fabrieksarbeidsters op het terrein van de fabriek
zelf.
De van Melle fabriek begon er mee en Verkade volgde
snel.
Of het om de ontwikkeling van de kinderen ging, of dat die bewaarscholen
een bijdrage aan de industrialisatie waren werd niet duidelijk.
Ik geloof dat er vandaag de dag nog steeds bedrijfscrèches
bestaan waarbij het belang van het bedrijf in feite voorop staat.
naar
boven
[1872]
Vereeniging
tot Verbetering van Kleine Kinderbewaarplaatsen

De Vereeniging werd opgericht door Mejuffrouw
Femina Muller.
Er waren uitsluitend vrouwelijke bestuursleden die de dienst uitmaakten.
Er werd veel gebruik gemaakt van onbetaalde volontaires die een
opleiding aan een huishoudschool volgden. Met een witte schort
aan verzorgden ze de kinderen, dat maakte dat de bewaarplaats
meer op een ziekenhuis leek.
[1888]
Het tragische verhaal van een arm jongetje
op een bewaarschool
De hardvochtige nonnen, het zorgzame hulpje Leentje, de dronken
vader en de vertwijfelde moeder.

Kleuterklas
bij de zusters in de Westerstraat
> lees hoe het toegaat op een bewaarschool in
1888
naar
boven
[1930]
Van
bewaren naar opvoeden

De
kinderen moesten fröbelen met blokken en vlechtmatjes
op een strak voorgeschreven manier vlechten. Niks zelfwerkzaamheid.
Rijke families stuurden hun kinderen er met de koets heen.
Maria
Montessori kwam naar Nederland om te
vertellen hoe ze in Italië werkte.
Meteen werden in de tuinkamers van Haagse villa's montessoriklassen
voor een dozijn rijkelui's kinderen opgericht. Als de socialistische
vrouwenbeweging oprukt komen er ook openbare montessorischolen.
Ons
Huis in de Jordaan
Moeders die door nood gedwongen overdag niet voor hun kind konden
zorgen gaven het in bewaring.
De kinderen verbleven in een crèche die officieel kinderdagverblijf
genoemd werd.
De GG en GD controleerde op hygiëne en dergelijke, maar pedagogische
ontwikkelingen werden niet waargenomen. Er komen speelzalen in
buurthuizen zoals Ons Huis in de Jordaan.
De programma's waren op de buurtproblematiek afgestemd, vormingswerk
dus.
[1956]
Kleuteronderwijs
Vlak voor de tweede wereldoorlog raken de kleuterscholen in zwang.
Er komt er zelfs een Wet op het kleuteronderwijs.
De toelatingsleeftijd was 4 jaar, maar men probeerde driejarigen
ook binnen te smokkelen.
Er werden daartoe peuterklassen of zogenoemde kakschooltjes opgericht.
Er zo was er weer onderscheid tussen pedagogische doelen en een
bewaarfunctie. De moeders wilden meer tijd krijgen om zichzelf
te ontwikkelen.
Bewust
pedagogisch handelen is schaars.
De mate en de aard van de pedagogische begeleiding is voornamelijk
afhankelijk van de persoonlijkheid en deskundigheid van de directrice
van een dagverblijf. Voor de leidsters is het zaak dat huishoudelijke
taken vervangen worden door begeleiding van de kinderen.
naar
boven
[1966]
Het
Witte Kinderen Plan
In
de Provotijd zaten de kinderen van artistiekelingen en semi-intellectuelen
in een kraakpand bij elkaar en werden antiautoritair opgevoed.
Weg uit het paternalistische gezinsverband.
De kinderen leren van elkaar en de moeders hebben hun kinderen
niet altijd aan hun rokken hangen.
In de doelstellingen van de Witte Kinderen Opvoeding zijn wel
kenmerken van een ludieke opvoeding te vinden, maar hoe die voor
wat geletterdheid betreft ontwikkeld moeten worden, daarover is
weinig terug te vinden. De kinderen mogen niet gestraft worden
en moeten vrij gelaten worden om hun eigen behoeften te volgen.
Linkse studenten
De zogenoemde Maagdenhuisbezetters, richten antiautoritaire
kresjes op. Ze volgen de richtlijnen van
'sexpol', een groep die zich bezig houdt met
de sexuele en politieke onderdrukking in de kapitalistische maatschappij.
In de antiautoritaire
kresj observeerde men het gedrag van
de kinderen. De feministen roepen: "We
zijn geen kangoeroes, wij eisen crèches".
Het is een vrouwenbelang dat niet gelijk liep met het belang van
de kinderen.
Kreten klonken als:
"Dan moet je maar geen kinderen nemen, je bent een egoïstische
moeder die haar kinderen wegstopt".
[1970]
Proefcrèche
voor Onmaatschappelijkheidsbestrijding
Het project is opgezet onder leiding van
de ontwikkelingspsycholoog dr.G.A.Kohnstamm.
Er was plaats voor kinderen uit zogenoemde 'Sociaal gedepriveerde'
arbeidersmilieus'.
De kinderen uit de Jordaan dus.
Het gaat het voornamelijk om een cognitieve ontwikkeling in het
algemeen en een sociaal-emotionele ontwikkeling van de individuele
kinderen in het bijzonder.
Als het om taalontwikkeling gaat is Kohnstamm de eerste die een
compensatieprogramma voor kleuters bedenkt:'Het Utrechtse Taal-Denkprogramma'.
Het is wel zo dat de ontwikkeling van de kleuters voortdurend
getest en gemeten wordt, maar duidelijk wordt ook dat de kwaliteit
van het werk in de kindercentra er niet aantoonbaar door verhoogd
wordt.
De belangrijkste uitkomst van een onderzoek was dat de Proefcrèche
niet 'schadelijk' was voor kinderen beneden 4 jaar.
[1973]
Dolle Mina en het
Witte Werkende Wijvenplan
Het plan was gericht op gelijk loon voor gelijke arbeid, gelijke
kansen in opleiding en beroep,
individualisering van de belastingen, gratis kinderopvang en gemeenschappelijke
woonvoorzieningen.
Na de oorlog bracht de wederopbouw ook een nieuwe manier van denken
over opvoeden met zich mee.
De jongeren in de jaren zestig en zeventig waren met pedagogische
tikken gehard in grote, autoritaire gezinnen. Zij wilden zelf
hun kinderen op een andere manier grootbrengen en vonden de anti-autoritaire
opvoeding uit. Het idee was dat dit zou leiden tot een nieuwe
en betere mensensoort.
Kinderen
mochten alles
Er waren geen regels. De 'spontane strevingen' van het kind moesten
gestimuleerd worden en regels zaten daar maar bij in de weg. De
ouders vonden ook openheid erg belangrijk. Geen taboes, bijvoorbeeld
rond seks, opvattingen waar ze zelf zo'n last van hadden in hun
jeugd.
De kinderen deden waar ze zelf zin in hadden. Over alles gingen
ze in discussie met volwassenen.
Ze kregen bij voorkeur zelfgemaakt speelgoed, of ze moesten het
zelf maar maken.
Deze nieuwe
manier van opvoeden kwam van pedagoog Spock,
die in 1949 zijn opvoedbijbel schreef.
Spock vond dat ouders naar hun kinderen moesten luisteren en dat
ze de opvoedregels losjes moesten hanteren. Maar anders dan de
aanhangers van de anti-autoritaire opvoeding vond hij dat kinderen
wel gecorrigeerd mochten worden.
|